ECLI:NL:GHAMS:2020:4099

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
23-003674-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake Opiumwet en vormverzuim in strafzaak tegen verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1973, was aangeklaagd voor het opzettelijk vervoeren van een hoeveelheid hasjiesj, een middel als bedoeld in de Opiumwet. De tenlastelegging betrof het vervoeren van ongeveer 1020 gram hasjiesj op 26 augustus 2019 in Amsterdam. Tijdens de zitting in hoger beroep op 27 november 2020 heeft de verdediging aangevoerd dat er geen redelijk vermoeden was voor de doorzoeking van de scooter van de verdachte, wat zou leiden tot een onherstelbaar vormverzuim. Het hof oordeelde dat de waarnemingen van de verbalisanten onvoldoende waren om een doorzoeking te rechtvaardigen, maar dat dit vormverzuim niet leidde tot bewijsuitsluiting. Het hof achtte het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 70 uren, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003674-19
datum uitspraak: 11 december 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 september 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-205395-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 augustus 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 1020 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bespreking van in hoger beroep gevoerde verweren

Ontbreken indicatieve test
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat bij afwezigheid van enige indicatieve test niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de aangetroffen substantie hasjiesj betrof. De enkele waarnemingen van verbalisant [verbalisant 1] zijn daarvoor onvoldoende en daarom dient de verdachte te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat de verdediging, door te eisen dat de aangetroffen stoffen moeten zijn onderworpen aan een indicatieve test vooraleer tot bewezenverklaring kan worden gekomen, een eis stelt die het recht niet kent. In onderhavige zaak staat op basis van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] (pag. 10) en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (pag. 11) voldoende vast dat de bij de verdachte aangetroffen stoffen
hasj betrof. [verbalisant 1] – die volgens zijn (overigens niet betwiste) verklaring kennis en ervaring heeft opgedaan bij eerdere onderzoeken/aantreffen naar/van hasjiesj – heeft geconstateerd dat de inhoud van de aangetroffen zwarte bollen, gezien de uiterlijke kenmerken, kleur, vorm en herkenbare geur, hasjiesj betrof. [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4] zagen bij het opensnijden van de bollen een bruinachtige substantie, die zij herkenden aan de geur, kleur en dichtheid als zijnde hasj.
Het hof ziet in hetgeen door de verdediging is aangevoerd noch ambtshalve aanleiding om te twijfelen aan de juistheid of waarachtigheid van de bevindingen en/of deskundigheid van deze verbalisanten op het gebied van de identificatie van hasj, mede in aanmerking genomen dat een opsporingsambtenaar uit hoofde van zijn functie moet worden geacht over de deskundigheid te beschikken om te kunnen beoordelen of bepaalde stoffen hasj in de zin van de Opiumwet zijn.
Vormverzuim
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv). Daartoe heeft de raadsman – kort gezegd – aangevoerd dat geen sprake was van een situatie waarin de opsporingsambtenaren redelijkerwijs konden vermoeden dat de verdachte drugs bij zich had die de doorzoeking van de scooter van de verdachte op grond van artikel 9, eerste lid onder a van de Opiumwet rechtvaardigde. Het daardoor verkregen materiaal is daarmee onrechtmatig verkregen en mag niet voor het bewijs worden gebezigd, zodat de verdachte moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (pag. 4-7) volgt – zakelijk weergegeven – het volgende. Op 26 augustus 2019 zagen de verbalisanten de verdachte en de medeverdachte met elkaar in gesprek aan de zijkant van [tankstation] op de [adres 2] in Amsterdam. De verdachte en de medeverdachte stonden op dat moment achter een auto die volgens de verbalisanten opvallend was geparkeerd. [verbalisant 2] was ambtshalve bekend dat [tankstation] een populaire ontmoetingsplaats was voor criminelen. Na enige tijd stapten de verdachte en de medeverdachte in de eerdergenoemde auto, waarbij de verdachte een helm in zijn rechterhand had. De auto reed vervolgens een stukje tegen de richting in over het tankeiland en parkeerde achteruit in aan de andere zijde van het tankstation. Na enige tijd stapten de medeverdachte en de verdachte uit. De verdachte had op dat moment naast de helm ook een blauwe plastic tas bij zich, die hij bij het instappen in de auto nog niet bij zich droeg. Vervolgens liepen beide verdachten richting een verderop geparkeerde scooter. De verbalisanten zagen dat de zitting van de scooter open ging en dat daarna de blauwe plastic tas was verdwenen. De verdachte reed vervolgens op de scooter weg en werd even later staande gehouden.
Na staandehouding hebben verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (pag. 8-9) een zoeking in de scooter uitgevoerd, waarbij zij in de buddyseat van de scooter een [winkel] tas met daarin een plastic gesealde tas aantroffen. In die gesealde tas bevonden zich ongeveer 10 bollen zwart van kleur. Later bleek het hierbij te gaan om hasjiesj.
Gelet op deze door de verbalisanten beschreven gang van zaken is het hof met de raadsman van oordeel dat het kennelijk op artikel 9 lid 1 onder a van de Opiumwet gebaseerde onderzoek in de scooter onrechtmatig was. De waarnemingen van de verbalisanten bij het [tankstation] waren naar het oordeel van het hof niet van dien aard dat zij op grond daarvan redelijkerwijze konden vermoeden dat zich in de door de verdachte bestuurde scooter verdovende middelen bevonden. Een en ander levert een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, Sv op.
Anders dan de raadsman is het hof echter van oordeel dat dit vormverzuim niet dient te leiden tot bewijsuitsluiting, reeds omdat enig concreet nadeel (bijvoorbeeld schending van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM) door de verdediging niet is gesteld noch anderszins is gebleken. Het hof zal dan ook volstaan met de constatering van het verzuim.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 augustus 2019 te Amsterdam opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van ongeveer 1020 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj).
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht bij strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte kampt met zowel fysieke als psychische gezondheidsproblemen waardoor het voor hem moeilijk is een taakstraf uit te voeren. Daarnaast heeft de raadsman gewezen op het tijdsverloop in deze zaak. Op deze gronden heeft de raadsman verzocht de in eerste aanleg opgelegde taakstraf geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van 1.020 gram hasjiesj. Hasjiesj is een verdovend middel waarvan het gebruik schadelijk kan zijn voor de volksgezondheid. De illegale verspreiding van softdrugs brengt onrust voor de samenleving met zich en leidt veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van criminaliteit. Mede vanuit een oogpunt van generale en speciale preventie dient op dergelijk gedrag daarom straf te volgen.
Gelet op de in onderhavige zaak bewezenverklaarde hoeveelheid acht het hof in dit geval een taakstraf voor de duur van 70 uren passend en geboden. Voor een verdere matiging of een geheel of gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf acht het hof, anders dan door de raadsman bepleit, geen plaats, dit gelet op de ernst van het feit en de straf die rechters in soortgelijke gevallen plegen op te leggen. In het tijdsverloop (1 jaar en 3 maanden sinds het plegen van het feit) ziet het hof evenmin aanleiding de straf te matigen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
70 (zeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 december 2020.
Mr. A.C. Huisman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]