Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Vonnis waarvan beroep
Oplegging van straf
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 3 september 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1969, was in eerste aanleg veroordeeld voor schuldheling en kreeg een gevangenisstraf van drie weken opgelegd. De advocaat-generaal had in hoger beroep een zwaardere straf van acht weken geëist, waarbij werd gesteld dat er sprake was van opzetheling. Het hof heeft echter geoordeeld dat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat de verdachte opzet had, en heeft de eerdere veroordeling bevestigd, behalve de duur van de gevangenisstraf.
Het hof heeft de gevangenisstraf in hoger beroep vastgesteld op twee weken, rekening houdend met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die een gezin met drie kinderen heeft. Het hof heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep genoteerd, maar heeft besloten dat deze niet leidt tot een lichtere straf. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een auto waarvan hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van diefstal afkomstig was. Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte geen respect heeft getoond voor andermans eigendommen en heeft bijgedragen aan de afzetmarkt voor gestolen goederen. De straf is gegrond op de artikelen 63 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.