In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1997, was aangeklaagd voor het opzettelijk verkopen van ongeveer 0.19 gram cocaïne op 5 juli 2018 in Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat de bewijsmiddelen niet voldoende waren uitgewerkt en het hof tot een andere strafoplegging kwam. Tijdens de zitting in hoger beroep op 7 augustus 2020 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de verbalisant bevestigd en verwierp het verweer van de verdachte dat hij niet de persoon was die de drugs had verkocht. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren en 15 dagen hechtenis, en heeft een geldboete van 220,40 euro opgelegd, subsidiair 4 dagen hechtenis. Daarnaast is 10 euro van het in beslag genomen geldbedrag verbeurd verklaard, terwijl de overige 220,40 euro aan de verdachte werd teruggegeven. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf werd afgewezen, omdat niet met zekerheid kon worden vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van het ingaan van de proeftijd.