ECLI:NL:GHAMS:2020:4079

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2020
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
23-002635-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verkoop van cocaïne onder de Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1997, was aangeklaagd voor het opzettelijk verkopen van ongeveer 0.19 gram cocaïne op 5 juli 2018 in Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat de bewijsmiddelen niet voldoende waren uitgewerkt en het hof tot een andere strafoplegging kwam. Tijdens de zitting in hoger beroep op 7 augustus 2020 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de verbalisant bevestigd en verwierp het verweer van de verdachte dat hij niet de persoon was die de drugs had verkocht. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren en 15 dagen hechtenis, en heeft een geldboete van 220,40 euro opgelegd, subsidiair 4 dagen hechtenis. Daarnaast is 10 euro van het in beslag genomen geldbedrag verbeurd verklaard, terwijl de overige 220,40 euro aan de verdachte werd teruggegeven. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf werd afgewezen, omdat niet met zekerheid kon worden vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van het ingaan van de proeftijd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002635-18
datum uitspraak: 21 augustus 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-132089-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 5 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 0.19 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat de bewijsmiddelen niet zijn uitgewerkt en het hof tot een andere strafoplegging komt.
Bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman vrijspraak bepleit. De verdachte ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan het tenlastegelegde. Het is denkbaar dat een ander dan de verdachte de drugs aan [medeverdachte] heeft verkocht en dat verbalisant [verbalisant] zich heeft vergist ten aanzien van de persoon. Uit de nadien door deze verbalisant bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring blijkt dat hij geen concrete herinnering heeft aan het voorval. Uit de nadien door de medeverdachte [medeverdachte] bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring volgt evenmin dat het de verdachte is geweest die hem, [medeverdachte], de drugs heeft verkocht. Bovendien zijn bij de verdachte geen andere harddrugs aangetroffen toen hij na zijn aanhouding werd gefouilleerd.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof ziet geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid of waarachtigheid van de waarnemingen van verbalisant [verbalisant] zoals opgenomen in zijn proces-verbaal van bevindingen van 5 juli 2018. De enkele omstandigheid dat de verbalisant ten tijde van het verhoor bij de raadsheer-commissaris op 19 februari 2020 (ruim 1,5 jaar later) geen concrete herinnering aan het voorval heeft, is daarvoor onvoldoende. Daarbij neemt het hof in overweging dat verbalisant [verbalisant] de bewuste avond de verdachte meerdere malen een horecagelegenheid in en uit heeft zien lopen en ook heeft waargenomen dat de verdachte meerdere malen op een terrasstoel is gaan zitten. Hij had de verdachte die avond dus goed in het vizier. Bovendien heeft dezelfde verbalisant [verbalisant] zowel de aan de verdachte tenlastegelegde drugstransactie als de aanhouding van de verdachte waargenomen. Onder deze omstandigheden acht het hof een vergissing of een persoonsverwisseling hoogst onwaarschijnlijk.
Het hof hecht geen geloof aan de op 11 maart 2019 door de getuige [medeverdachte] bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring, nu deze verklaring geen ondersteuning vindt in het dossier terwijl zijn bij de politie op 5 juli 2018 afgelegde verklaring wel aansluit bij de waarnemingen van verbalisant [verbalisant].
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 juli 2018 te Amsterdam opzettelijk heeft verkocht 0.19 gram cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis en een geldboete ter hoogte van 220,40 euro subsidiair 4 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van een in de zaak met parketnummer 23/002985-16 opgelegde voorwaardelijke straf heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze vordering zal worden afgewezen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan handel in harddrugs, te weten 0,19 gram cocaïne. Het gebruik van harddrugs vormt een gevaar voor de volksgezondheid en de bijbehorende handel veroorzaakt veel overlast. Het belang van de volksgezondheid en de genoemde overlast maakt dat ook in een zaak als de onderhavige – waarbij het gaat om een relatief geringe hoeveelheid cocaïne – het opleggen van een taakstraf passend en geboden is.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 juli 2020 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld, maar niet ter zake van Opiumwetdelicten.
Het hof heeft acht geslagen op de straffen die ter zake van het verhandelen van harddrugs plegen te worden opgelegd en weerklank hebben gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). In de LOVS-oriëntatiepunten wordt in geval van verkoop tot 10 gram harddrugs een taakstraf voor de duur van 30 uren genoemd. Het hof ziet geen aanleiding hiervan af te wijken.
Tot slot houdt het hof rekening met de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

Het hof is van oordeel dat 10,00 euro van het inbeslaggenomen geldbedrag vatbaar is voor verbeurdverklaring aangezien het door middel van het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is verkregen. Het hof gelast de teruggave van de overige 220,40 euro aan de verdachte.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 september 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Met de advocaat-generaal acht het hof termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, nu niet met zekerheid is vast te stellen dat de verdachte op de hoogte was van het ingaan van de proeftijd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d, 33, 33a en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
10 EUR Geld Euro.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
220,40 EUR Geld Euro.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 11 juli 2018, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 september 2017, met parketnummer 23-002985-16, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. N.A. Schimmel en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 augustus 2020.
De jongste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]