ECLI:NL:GHAMS:2020:4070
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van het Gerechtshof Amsterdam inzake tenuitvoerlegging voorwaardelijke gevangenisstraf
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 juli 2020 uitspraak gedaan over de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. De veroordeelde was in eerste aanleg door de rechtbank Noord-Holland veroordeeld tot 38 maanden gevangenisstraf, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De vordering tot tenuitvoerlegging werd ingediend door de advocaat-generaal, omdat de veroordeelde zich niet aan de bijzondere voorwaarden had gehouden. Het hof heeft vastgesteld dat het op basis van artikel 6:6:1 van het Wetboek van Strafvordering onbevoegd is om deze vordering te behandelen, aangezien de vordering tot tenuitvoerlegging is ingediend na de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB) en de rechtbank Noord-Holland in eerste aanleg de zaak heeft behandeld. Het hof heeft de zaak daarom verwezen naar de rechtbank Noord-Holland, waarbij het verweer van de raadsvrouw van de veroordeelde is gehonoreerd. De uitspraak benadrukt de bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende gerechten in het strafrecht en de noodzaak om de juiste procedure te volgen bij het indienen van vorderingen tot tenuitvoerlegging.