ECLI:NL:GHAMS:2020:4069

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
23-000537-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland inzake drugshandel en strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 1 februari 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1991, was eerder veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder overtredingen van de Opiumwet. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve de opgelegde straffen. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. De advocaat-generaal had in hoger beroep een gevangenisstraf van 90 dagen geëist, waarvan 89 voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. De verdachte en zijn raadsman pleitten voor een taakstraf en een lagere voorwaardelijke gevangenisstraf, verwijzend naar positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte.

Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen. De verdachte had een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs in zijn bezit, wat schadelijk is voor de volksgezondheid. Ondanks zijn eerdere veroordelingen en de ernst van de feiten, heeft het hof besloten om de verdachte een taakstraf op te leggen en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft ook het in beslag genomen geldbedrag van € 1.768,55 verbeurd verklaard, aangezien dit bedrag als bedrijfskapitaal voor de drugshandel werd beschouwd. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000537-19
datum uitspraak: 21 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 1 februari 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 15-236369-18 en 15-800323-16 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straffen. Het vonnis zal voor wat betreft de strafoplegging worden vernietigd.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen waarvan 89 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis en dat het inbeslaggenomen geldbedrag van € 1.768,55 zal worden verbeurd verklaard.
De verdachte en zijn raadsman hebben het hof op grond van de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte verzocht een taakstraf op te leggen, en de duur van een eventueel op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf te matigen dan wel de daaraan verbonden proeftijd te verkorten. Met betrekking tot de opgelegde bijkomende straf, de verbeurdverklaring, hebben zij opgemerkt dat daartegen geen grieven bestaan.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een variëteit aan harddrugs, te weten ongeveer 32 gram MDMA (XTC), 43 gram amfetamine en 8 gram cocaïne. Dit zijn voor de volksgezondheid en de individuele gebruikers van deze drugs schadelijke stoffen.
Gelet op de hoeveelheden (62 wikkels en 50 pillen), de wijze van verpakking en de omstandigheden waaronder deze zijn aangetroffen (in een tas met daarin ook twee mobiele telefoons en een geldbedrag van ruim € 1.700,00) kan het niet anders dan dat de drugs bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Ook anderszins bevat het dossier, in het bijzonder de resultaten van het onderzoek aan de telefoons, aanknopingspunten voor een zogenoemde dealerindicatie. De verspreiding van en handel in verdovende middelen gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, overlast en andere maatschappelijke problemen. Het hof houdt hier in het nadeel van de verdachte rekening mee.
Verder heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 juni 2020. Daaruit blijkt dat hij meermalen eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van diverse strafbare feiten. Onder meer is de verdachte op 14 februari 2017 onherroepelijk veroordeeld ter zake van overtreding van de Opiumwet. Dit weegt in zijn nadeel.
Gelet op de ernst van het feit, de recidive en de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, bestaat er in beginsel alle aanleiding de verdachte een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Toch zal het hof vanwege de volgende redenen hiervan afzien.
Ten tijde van het thans bewezenverklaarde feit had de verdachte geen werk, geen stabiele woonsituatie en hield hij zich bezig met criminele activiteiten. Inmiddels heeft zijn leven een positieve wending gekregen. Hij is als zelfstandige een stratenmakerbedrijf begonnen en woont samen met zijn vriendin, met wie hij [datum] een dochter heeft gekregen. Een tweede dochter is op komst. Deze positieve ontwikkelingen vinden weerklank in genoemd uittreksel uit de Justitiële Documentatie, in die zin dat daaruit naar voren komt dat hij na 28 oktober 2018 niet meer voor misdrijven met politie en justitie in aanraking is geweest. Het hof acht het niet opportuun om de door de verdachte ingeslagen weg te doorkruisen door oplegging van een straf die meebrengt dat de verdachte gedetineerd raakt. Het hof zal de verdachte daarom een taakstraf van na te melden duur opleggen. Het hof legt de verdachte een lager aantal uren op dan door de advocaat-generaal gevorderd, omdat de verdachte sinds kort als zelfstandige werkzaam is en gelet op zijn gezinssituatie. Op deze wijze wordt de verdachte in de gelegenheid gesteld de positieve ontwikkelingen in zijn leven voort te zetten. Gelet op de omstandigheid dat de ommekeer in het leven van de verdachte nog vrij recent is, ziet het hof aanleiding om de verdachte ook een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van na te melden duur. Daarmee wordt beoogd de verdachte ervan te weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. Het hof ziet geen aanleiding om daaraan een kortere proeftijd te verbinden dan de gebruikelijk proeftijd van twee jaren.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het hof zal het in beslag genomen en niet teruggegeven geldbedrag van € 1.768,55 verbeurdverklaren, nu het hof dit geldbedrag aanmerkt als bedrijfskapitaal in verband met de handel in verdovende middelen en derhalve als voorwerp, met behulp waarvan het bewezenverklaarde feit is begaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straffen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart
verbeurdeen geldbedrag van
€ 1.768,55.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C. Fetter, mr. M.J.A. Plaisier en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 juli 2020.
=========================================================================
[…]