In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 1 februari 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1991, was eerder veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder overtredingen van de Opiumwet. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve de opgelegde straffen. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. De advocaat-generaal had in hoger beroep een gevangenisstraf van 90 dagen geëist, waarvan 89 voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. De verdachte en zijn raadsman pleitten voor een taakstraf en een lagere voorwaardelijke gevangenisstraf, verwijzend naar positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte.
Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen. De verdachte had een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs in zijn bezit, wat schadelijk is voor de volksgezondheid. Ondanks zijn eerdere veroordelingen en de ernst van de feiten, heeft het hof besloten om de verdachte een taakstraf op te leggen en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft ook het in beslag genomen geldbedrag van € 1.768,55 verbeurd verklaard, aangezien dit bedrag als bedrijfskapitaal voor de drugshandel werd beschouwd. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde feit.