ECLI:NL:GHAMS:2020:4063

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
23-003392-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder vrijgesproken van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak behandeld op zittingen op 23 juli 2019 en 19 juni 2020. De verdachte werd beschuldigd van het bedreigen van het slachtoffer met de dood, waarbij hij dreigende woorden uitsprak en een mes toonde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de bedreiging heeft gepleegd en heeft de eerdere vrijspraak vernietigd. De verdachte werd niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht dagen en een taakstraf van veertig uren. De ernst van de bedreiging, de recidive van de verdachte en de vrees voor herhaling zijn meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003392-18
datum uitspraak: 3 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 28 september 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-800263-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats]) op [geboortedag] 1985,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 juli 2019 en 19 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is dus mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep aan het oordeel van het hof onderworpen – ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 05 juli 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [slachtoffer] (meermalen) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
immers heeft verdachte:
- tegen die [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd "Ik ga je doodmaken" en/of "Ik maak je dood, ik steek je neer" en/of "Vanavond gaat er bloed vloeien", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- (daarbij) opzettelijk dreigend een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, uit zijn jas gepakt en/of deze aan die [slachtoffer] getoond en/of voorgehouden en/of met het mes, althans scherp en/of puntig voorwerp (rond)gezwaaid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt ten aanzien van de bewezenverklaring, kwalificatie en strafoplegging.

Bewijsoverweging

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte vrijspraak bepleit. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het dossier weliswaar voldoende wettig bewijs bevat dat de verdachte de ten laste gelegde bedreiging met een mes heeft begaan, maar dat de overtuiging ontbreekt. De verdachte ontkent stellig dat hij met een mes heeft gedreigd. Het dossier bevat verschillende aanknopingspunten voor de verklaring van de verdachte dat het mes van de verdachte gedurende de woordenwisseling in zijn auto die voor de sportschool stond is blijven liggen. Het mes is bij aanhouding door de politie niet onder de verdachte, maar in de auto aangetroffen. De getuige [getuige 1] heeft niet over een mes verklaard en het mes is ook niet op de beschikbare beelden te zien.
Het hof oordeelt dat de door de verdachte geschetste toedracht niet aannemelijk is geworden, omdat de aangever een gedetailleerde omschrijving van het mes heeft gegeven. Deze beschrijving komt -zo stelt het hof vast zoals opgenomen in de bewijsmiddelen- overeen met het mes dat door de politie bij de aanhouding van de verdachte in zijn auto is aangetroffen Verder heeft de verdachte aanvankelijk bij de politie verklaard dat hij het mes op enig moment onder zijn vest heeft gestoken. Dit past bij hetgeen de aangever en de getuige [getuige 2] hebben verklaard, die beiden hebben gezien dat de verdachte het mes onder zijn jas vandaan haalde. Het hof houdt de verdachte daarom aan het hier genoemde deel van zijn politieverklaring.
Het voorgaande brengt het hof tot de conclusie dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 5 juli 2017 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte:
- tegen die [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd "Ik ga je doodmaken" en "Ik maak je dood, ik steek je neer" en
- opzettelijk dreigend een mes uit zijn jas gepakt en deze aan die [slachtoffer] getoond.
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

Ten aanzien van feit 1:
1.
Een proces-verbaal van aangifte van 5 juli 2017 met nummer PL1100-2017139291-1, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 14-16). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de door aangever [slachtoffer] afgelegde verklaring:
Ik doe hierbij aangifte van een tegen mij gepleegde bedreiging op 5 juli 2017 te Zaandam. Ik ben zowel woordelijk als met een mes bedreigd. Ik hoorde dat de verdachte hard tegen mij begon te schreeuwen. Ik hoorde dat hij riep: “Ik ga je doodmaken. Ik heb eerder vastgezeten.” En meer van dat soort teksten. Ik zag dat de verdachte naar mij wees en onder meer zei: “Ik maak je dood ik steek je neer”. Ik zag dat de verdachte hierop een groot vleesmes van onder zijn jas vandaan pakte. Ik zag dat het mes een bruinkleurig handvat en een zilverkleurig lemmet had.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen van 5 juli 2017 met nummer PL1100-2017139291-3 met fotobijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina’s 4-13). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant [verbalisant 3]:
Ik, verbalisant [verbalisant 3], heb vervolgend een onderzoek in het voertuig ingesteld. Op de grond, voor de bijrijdersstoel, trof ik een vleesmes aan. Ik heb dit mes vervolgens in beslag genomen. Van de aangetroffen situatie heb ik foto’s gemaakt, die deel uitmaken van dit proces-verbaal.
3.
De eigen waarneming van het hof, gedaan ter terechtzitting in hoger beroep van 19 juni 2020. Deze eigen waarneming houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het hof neemt waar dat de beschrijving van het mes door aangever, te weten dat het een groot vleesmes betrof met een bruinkleurig handvat en een zilverkleurig lemmet, overeenkomt met het mes dat door de politie bij aanhouding van de verdachte in zijn auto is aangetroffen en waarvan door de politie een foto is gemaakt, zoals hiervoor opgenomen onder bewijsmiddel 2.
4.
Een proces-verbaal van verhoor van 6 juli 2017 met nummer PL1100-2017139291-10, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina’s 38-39). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de door getuige [getuige 2] afgelegde verklaring:
Ik zag dat de donkere man ruzie had met een trainer van sportschool [sportschool] genaamd [slachtoffer]. Ik zag vervolgens dat de donkere man weer weg liep en met zijn rechterhand een mes onder zijn jas vandaan haalde. Ik herkende het mes als zijnde een groot keukenmes. Ik zag dat hij dit mes liet zien en vervolgens weer wegstopte.
5.
Een proces-verbaal van verhoor van 6 juli 2017 met nummer PL1100-2017139291-14, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (doorgenummerde pagina’s 40-45). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, de door de verdachte afgelegde verklaring:
Gisteren omstreeks 18:00 uur was ik bij de sportschool genaamd [sportschool] in Zaandam. Ik ben met de auto naar huis gereden en pakte een mes. Ik heb het mes ook bij me gehad. Ik had deze onder mijn vest gestoken. Het kan zijn dat het mes gevallen was. Daarna heb ik hem weer teruggezet. Ik stopte het mes weer terug in mijn vest.
6.
De door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op 23 juli 2019 afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven:
Ik was op 5 juli 2017 in Zaandam om te trainen op sportschool [sportschool]. Ik ben naar huis gesprint. Toen ik thuis was realiseerde ik mij dat ik mijn spullen in de sportschool had achtergelaten. Ik heb het mes op de keukentafel gepakt en meegenomen. Ik ben teruggegaan naar de sportschool.
7.
De door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep op 19 juni 2020 afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven:
Ik kreeg ruzie op de sportschool. Ik was bang en emotioneel. Mijn spullen waren afgepakt. Ik ben lopend naar huis gegaan en met de auto teruggegaan. Het kan wel dat ik geschreeuwd heb, mensen waren bang van mij.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag met aftrek van voorarrest en een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht bij strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en een gevangenisstraf van 1 dag en een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich voor de deur van een sportschool schuldig gemaakt aan het met de dood bedreigen van het slachtoffer [slachtoffer], en heeft die bedreiging kracht bijgezet door een mes van aanzienlijke grootte dreigend te tonen aan het slachtoffer. Dit is een ernstig feit, niet in de laatste plaats omdat andere aanwezigen er getuige van zijn geweest. Het hof acht de bedreiging des te kwalijker omdat de verdachte dit mes niet toevallig bij zich had, maar het doelbewust thuis op is gaan halen nadat eerder onmin was ontstaan tussen hem en andere aanwezigen in de sportschool. Het hof neemt dit de verdachte zeer kwalijk en zal dit ten nadele van de verdachte meewegen in de strafmaat.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 mei 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van bedreiging en een geweldsmisdrijf onherroepelijk is veroordeeld.
Verder overweegt het hof dat de verdachte geen inzicht heeft gegeven in zijn persoon door niet mee te werken aan psychologisch onderzoek, ondanks dat hij ter terechtzitting van 23 juli 2019 had aangegeven mee te zullen werken aan de totstandkoming van een psychologische rapportage en daartoe ook opdracht is gegeven door de raadsheer-commissaris.
De ernst van het feit, de recidive van de verdachte en de vrees voor herhaling vormen voor het hof aanleiding om af te wijken van de eis van de advocaat-generaal en een gevangenisstraf voor langere tijd op te leggen dan reeds door de verdachte in voorarrest is doorgebracht. Het hof zal deze straf in voorwaardelijke zin opleggen, teneinde de verdachte ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. Daarnaast zal het hof de verdachte een taakstraf opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
7 (zeven) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J. Piena, mr. S.M.M. Bordenga en mr. M.L. Leenaers in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 juli 2020.
=========================================================================
[…]