ECLI:NL:GHAMS:2020:3992

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
23-001238-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging met gebruik van pepperspray door verdachte en medeverdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, samen met zijn broer, is beschuldigd van openlijke geweldpleging op 24 mei 2017 in Amsterdam, waarbij meerdere leden van een andere familie zijn geslagen en pepperspray is gebruikt. De slachtoffers hebben hierdoor letsel opgelopen. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 60 uren voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de verdediging een vrijspraakverweer gevoerd, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangevers betrouwbaar zijn en dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, zonder voorwaardelijk deel. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die de slachtoffers hebben geleden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001238-19
Datum uitspraak: 11 juni 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 maart 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-203918-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedatum] ,
adres: [woonplaats] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
28 mei 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten, op of aan de [plaats], in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen, te weten [benadeelde 1] en/of [benadeelde 6] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] door meermalen tegen de schouder, in elk geval het lichaam van [benadeelde 1] te slaan en/of te stompen en/of meermalen tegen het hoofd, in elk geval het lichaam van [benadeelde 3] te slaan en/of te stompen en/of meermalen tegen het hoofd, in elk geval het lichaam van [benadeelde 6] te slaan en/of te stompen en/of meermalen tegen het hoofd, in elk geval het lichaam van [benadeelde 4] te slaan en/of te stompen en/of meermalen pepperspray, in elk geval een bijtende en/of traanverwekkende vloeistof in de richting en/of in het gezicht, in elk geval het lichaam van [benadeelde 1] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 6] en/of [benadeelde 4] heeft gespoten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde 1] en/of [benadeelde 6] en/of [benadeelde 3] en/of
[benadeelde 4] heeft mishandeld door meermalen tegen de schouder, in elk geval het lichaam van [benadeelde 1] te slaan en/of te stompen en/of meermalen tegen het hoofd, in elk geval het lichaam van [benadeelde 3] te slaan en/of te stompen en/of meermalen tegen het hoofd, in elk geval het lichaam van [benadeelde 6] te slaan en/of te stompen en/of meermalen tegen het hoofd, in elk geval het lichaam van [benadeelde 4] te slaan en/of te stompen en/of meermalen pepperspray, in elk geval een bijtende en/of
traanverwekkende vloeistof in de richting en/of in het gezicht, in elk geval het lichaam van [benadeelde 1] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 6] en/of [benadeelde 4] heeft gespoten;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde 1] en/of [benadeelde 6] en/of [benadeelde 3] en/of
[benadeelde 4] heeft mishandeld door meermalen tegen de schouder, in elk geval het lichaam van [benadeelde 1] te slaan en/of te stompen en/of meermalen tegen het hoofd, in elk geval het lichaam van [benadeelde 3] te slaan en/of te stompen en/of meermalen tegen het hoofd, in elk geval het lichaam van [benadeelde 6] te slaan en/of te stompen en/of - meermalen tegen het hoofd, in elk geval het lichaam van [benadeelde 4] te slaan en/of te stompen en/of meermalen pepperspray, in elk geval een bijtende en/of traanverwekkende vloeistof in de richting en/of in het gezicht, in elk geval het lichaam van [benadeelde 1] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 6] en/of [benadeelde 4] heeft gespoten;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere overwegingen komt dan de politierechter in eerste aanleg. In hoger beroep wordt door de verdediging namelijk niet langer het noodweer(exces) verweer heeft gehandhaafd. Verder wordt door de verdediging wel een vrijspraakverweer gevoerd.

Bewijsmotivering

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van de aangevers niet betrouwbaar zijn. Het is opvallend hoe goed de verklaringen van aangevers [benadeelde 5] op elkaar lijken. Het ligt voor de hand dat deze op elkaar zijn afgestemd. Hun bewijskracht is daardoor niet doorslaggevend. Daarnaast volgt uit de verklaring van [persoon] dat er geen duidelijk begin is van het incident, maar dat beide partijen elkaar zijn gaan slaan. Er is dus sprake van een grote vechtpartij waarbij het niet duidelijk is wie er is begonnen.
Het hof overweegt als volgt ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangevers [benadeelden] .
[benadeelde 3] is op 24 mei 2017 om 23.44 uur gehoord door verbalisant [verbalisant 1] . [benadeelde 1] is op 24 mei 2017 om 23.46 uur gehoord door verbalisant [verbalisant 2] . [benadeelde 4] is op 24 mei 2017 om 23.00 uur gehoord door verbalisant [verbalisant 3] . [benadeelde 7] is op 25 mei 2017 om 10.15 uur gehoord door verbalisant [verbalisant 4] . Behalve [benadeelde 7] zijn de aangevers vrijwel direct na het incident (dat plaatsvond rond 22.00 uur) nagenoeg gelijktijdig en door verschillende verbalisanten gehoord. Gelet hierop acht het hof het niet aannemelijk dat de aangevers onderling hun verklaringen op elkaar hebben kunnen afstemmen. Nu deze verklaringen voorts op onderdelen worden ondersteund door de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte, is het hof van oordeel dat de verklaringen van de aangevers betrouwbaar zijn en zal ze ook tot het bewijs bezigen.
De raadsman heeft voorts gesteld dat onduidelijk is wie er met de vechtpartij is begonnen en dat de verdachte om die reden dient te worden vrijgesproken. Het hof overweegt dat de vraag wie met een geweldshandeling aangevangen is niet zonder meer relevant is voor de bewijsvraag. Het verweer wordt verworpen.
Het hof komt tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 mei 2017 te Amsterdam, openlijk, te weten, op of aan de openbare weg en op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meerdere personen, te weten [benadeelde 1] en [benadeelde 6] en [benadeelde 3] en [benadeelde 4] door meermalen tegen het lichaam van [benadeelde 1] te slaan en meermalen tegen het hoofd en het lichaam van [benadeelde 3] te slaan en meermalen tegen het hoofd van [benadeelde 7] te slaan en meermalen tegen het hoofd van [benadeelde 4] te slaan en meermalen pepperspray in het gezicht van [benadeelde 1] en [benadeelde 7] en [benadeelde 4] heeft gespoten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het primair bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek voorarrest waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte, zijn broer, schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, door meerdere leden van de familie [benadeelden] te slaan. Daarnaast is er pepperspray gebruikt. De slachtoffers hebben hierdoor letsel opgelopen.
Feiten als het onderhavige maken een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en dragen bij aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of getuige zijn. Slachtoffers van dergelijke feiten ervaren daarvan vaak, naast fysiek ongemak en materiële schade, langdurig de nadelige psychische gevolgen, hetgeen ook blijkt uit de vorderingen van de benadeelde partijen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 mei 2020 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Daarbij acht het hof niet noodzakelijk om een voorwaardelijk deel op te leggen, gelet op wat ter zitting is verklaard door de verdachte en het hof de overtuiging heeft dat het bij dit incident is gebleven. Dat betekent dat het hof een taakstraf voor kortere duur zal opleggen dan in eerste aanleg.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.740,26. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00, bestaande uit € 500,00 voor materiele schade en uit € 1.500,00 voor immateriële schade, ter vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiele en immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag, nu de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen en ook als gevolg daarvan kosten heeft moeten maken.
De stelling van de verdediging dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden, omdat deze te ingewikkeld is om te worden behandeld in dit strafproces deelt het hof niet. De vordering is eenvoudig van aard en helder uiteengezet in het schadevergoedingsformulier.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade begroot het hof deze, naar billijkheid en anders dan gevorderd, op een bedrag van € 500,00.
Voor wat betreft de materiele schade staat onvoldoende gemotiveerd betwist vast dat er medische kosten zijn gemaakt voor een bedrag van € 240,26 en schade is opgelopen aan kleding voor een bedrag van
€ 410,00.
Wat betreft de post arbeidsderving is het hof van oordeel dat behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat de billijkheidcorrectie van art. 6:101 van het Burgerlijk Wetboek zou moeten worden toegepast, maar de verdediging heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende feitelijke gronden aangevoerd die daartoe aanleiding zouden kunnen geven. Slechts is volstaan met de algemene stelling dat sprake was van een vechtpartij waaraan beide partijen schuld hadden.
De verdachte is derhalve tot vergoeding van de schade, in totaal € 1.150,26, gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2017 tot de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden.
De verdediging heeft ook hier aangevoerd dat de billijkheidcorrectie van art. 6:101 van het Burgerlijk Wetboek zou moeten worden toegepast, maar de verdediging heeft naar het oordeel van het hof onvoldoende feitelijke gronden aangevoerd die daartoe aanleiding zouden kunnen geven. Slechts is volstaan met de algemene stelling dat sprake was van een vechtpartij waaraan beide partijen schuld hadden.
De verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2017 tot de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij F [benadeelde 3] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.150,26 (duizend honderdvijftig euro en zesentwintig cent) bestaande uit € 650,26 (zeshonderdvijftig euro en zesentwintig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2017 tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering voor zover die ziet op de gederfde inkomsten en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Wijst af het meer of anders gevorderde ten aanzien van de immateriële schade.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.150,26 (duizend honderdvijftig euro en zesentwintig cent) bestaande uit € 650,26 (zeshonderdvijftig euro en zesentwintig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2017 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 21 (eenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2017 tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2017 tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O Mooy, mr. M. Jurgens en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 juni 2020.