ECLI:NL:GHAMS:2020:3990

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
23-004260-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld en bedreiging na verkeersongeval

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1995, heeft zich samen met zijn broer schuldig gemaakt aan openlijk geweld tegen twee verschillende slachtoffers binnen een tijdsbestek van twee dagen. Dit geweld vond plaats naar aanleiding van een verkeersongeval waarbij het jongere broertje van de verdachte ernstig gewond raakte. De verdachte en zijn broer hebben geprobeerd om informatie over het ongeval te verkrijgen door de slachtoffers onder druk te zetten, wat resulteerde in geweld en bedreiging. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar het hof heeft deze vrijspraak vernietigd en de verdachte veroordeeld voor openlijk geweld en bedreiging. Het hof oordeelde dat de aangiften van de slachtoffers, ondersteund door getuigenverklaringen en medische rapporten, voldoende bewijs boden voor de bewezenverklaring van de feiten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan de uitvoering voorwaardelijk is, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004260-18
Datum uitspraak: 11 juni 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-000514-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
28 mei 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is daardoor mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 22 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan een of meer openbare weg(en), J. Drijverweg en/of Spelderholt, in elk geval op of aan een of meer openbare weg(en), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 1], welk geweld bestond uit het slaan en/of stompen van voornoemde [benadeelde 1] (ten gevolge waarvan voornoemde [benadeelde 1] op de grond viel) en/of (terwijl voornoemde [benadeelde 1] op de grond lag) het schoppen en/of het trappen van voornoemde [benadeelde 1] (ten gevolge waarvan voornoemde [benadeelde 1] het bewustzijn verloor);
1. subsidiair
hij op of omstreeks 22 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [benadeelde 1] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde 1] te slaan en/of te stompen (ten gevolge waarvan voornoemde [benadeelde 1] op de grond viel) en/of (terwijl voornoemde [benadeelde 1] op de grond lag) voornoemde [benadeelde 1] te schoppen en/of te trappen (ten gevolge waarvan voornoemde [benadeelde 1] het bewustzijn verloor);
2. primair
hij op of omstreeks 24 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan een openbare weg, Spelderholt, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 2], welk geweld bestond uit het slaan en/of stompen van voornoemde [benadeelde 2] en/of het geven van een kopstoot (ten gevolge waarvan voornoemde [benadeelde 2] ten val kwam);
2. subsidiair
hij op of omstreeks 24 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde 2] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde 2] te slaan en/of te stompen en/of het geven van een kopstoot (ten gevolge waarvan voornoemde [benadeelde 2] ten val kwam);
4.
hij op of omstreeks 24 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde 2] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde 2] te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te slaan;
5.
hij op of omstreeks 22 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde 1] dreigend de woorden toe te voegen "Als mijn broertje dood gaat en jij wilt niet dood zou ik gaan verhuizen uit Amsterdam", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere bewijsoverwegingen en strafoplegging komt.

Redengevende feiten en omstandigheden

Op maandag 22 mei 2017 omstreeks 13:10 uur heeft op het parkeerterrein aan het Buikslotermeerplein te Amsterdam, ter hoogte van het stadsdeelkantoor, een aanrijding plaatsgevonden tussen een auto en een snorfiets. De bestuurder van de snorfiets bleek na onderzoek te zijn: [naam 1] (hierna: [naam 1]), het hof begrijpt een broertje van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. [naam 1] is tijdens deze aanrijding zwaargewond geraakt.
Op 24 mei 2017 heeft [benadeelde 2] (hierna: [benadeelde 2]) zich gemeld op politiebureau Boven IJ, waar hij aan de baliemedewerkster heeft verklaard dat hij door twee Surinaamse vrouwen naar Spelderholt te Amsterdam was gelokt. [benadeelde 2] was bij de twee meiden ingestapt en zij reden naar de J. Drijverweg. Daar aangekomen zag [benadeelde 2] een Audi met drie jongens erin aan komen rijden, waarvan [benadeelde 2] er twee herkende als [verdachte] en [medeverdachte], de verdachte en medeverdachte. Vervolgens is [benadeelde 2] door hen in elkaar geslagen. De baliemedewerkster heeft letsel bij [benadeelde 2] waargenomen, waaronder verwondingen aan zijn gezicht, nek en arm. [benadeelde 2] wilde op dat moment desgevraagd geen aangifte doen, maar later eventueel nog wel.
Op 25 mei 2017 heeft [benadeelde 1] aangifte gedaan van openlijke geweldpleging en bedreiging. Hij heeft verklaard dat hij een probleem aan zijn scooter had en deze daarom had meegegeven aan [naam 1] (het hof begrijpt: [naam 1], het broertje van de verdachte en medeverdachte) die de scooter voor [benadeelde 1] zou maken. Op 22 mei 2017 heeft [benadeelde 1] de scooter aan [naam 1] gegeven en is daarna naar school gegaan waar hij werd gebeld door [naam 2] die [benadeelde 1] vertelde dat er met zijn scooter een ongeluk was gebeurd bij het stadsdeelkantoor en dat [naam 1] gewond was geraakt. Vervolgens is [benadeelde 1] later die dag met zijn vader naar het huis van [naam 1] gegaan en hebben zij daar gesproken met [naam 3], de oudste broer van [naam 1], de verdachte en de medeverdachte. [naam 3] vroeg aan [benadeelde 1] wie de bestuurder van de scooter was geweest en [benadeelde 1] antwoordde dat hij dat niet wist. Later die dag werd [benadeelde 1] gebeld door een van de broers van [naam 1] die tegen hem zei dat hij naar het huis van [naam 1] moest komen. [benadeelde 1] is samen met zijn vader richting de woning van [naam 1] gegaan en zag, aangekomen op de J. Drijverweg, een groep jongens staan. Zijn vader heeft toen de auto geparkeerd. Terwijl [benadeelde 1] uitstapte kreeg hij een vuistslag in zijn gezicht van de verdachte en vervolgens kreeg [benadeelde 1] ook een harde vuistslag in zijn gezicht van de medeverdachte. Door de klappen is [benadeelde 1] op de grond gevallen en kreeg hij een trap in zijn gezicht en raakte hij buiten bewustzijn. Toen [benadeelde 1] weer bij kwam vroeg de verdachte hem wie de bestuurder van de scooter was ten tijde van het ongeluk. [benadeelde 1] zei dat hij dat niet wist. Vervolgens zei de verdachte tegen [benadeelde 1] dat als zijn broertje dood gaat en [benadeelde 1] dan ook niet dood wil hij zou moeten verhuizen uit Amsterdam. Na dit incident heeft [benadeelde 1] een letselverklaring laten opmaken.
Op 25 mei 2017 heeft [getuige], de vader van [benadeelde 1], een getuigenverklaring afgelegd die in grote lijnen overeenkomt met de verklaring van zijn zoon. [getuige] heeft verklaard dat hij op 22 mei 2017 samen met zijn zoon naar [naam 3], de oudste broer van [naam 1] is gegaan en dat [naam 3] wilde weten wie de scooter had bestuurd. Later die dag is [getuige] met zijn zoon meegegaan naar de J. Drijverweg omdat zijn zoon een whatsapp bericht had ontvangen van [verdachte] (verdachte) dat hij wilde praten. Op de Drijverweg zagen zij een groep jongens staan, waaronder verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Toen zijn zoon uitstapte werd hij gegrepen en kreeg hij een vuistslag in zijn gezicht van verdachte. Zijn zoon kreeg van meerdere jongens vuistslagen, viel op de grond en kreeg trappen in zijn gezicht. [getuige] werd erg bang want hij hoorde verdachte tegen zijn zoon zeggen dat hij er die dag aan zou gaan. Verdachte bleef maar aan zijn zoon vragen wie de scooter had bestuurd en van wie zijn zoon had gehoord dat er een ongeluk was gebeurd.
Op 27 mei 2017 heeft [benadeelde 2] aangifte gedaan. Op 24 mei 2017 kreeg hij een telefoontje van een onbekende vrouw die hem zei dat ze wilde praten over de aanrijding. [benadeelde 2] heeft een afspraak gemaakt later die dag en de twee vrouwen ontmoet die vroegen of [benadeelde 2] [naam 3], de broer van [naam 1], verdachte en medeverdachte, nog wilde spreken. [benadeelde 2] is vervolgens naar de Drijverweg gegaan waar hij verdachte en medeverdachte [medeverdachte], twee broers van [naam 1] zag. Op het moment dat [benadeelde 2] uitstapte zag hij dat verdachte naar de auto toe kwam lopen en vroeg wie de broer was van [naam 4] waarop [benadeelde 2] antwoorde dat hij dat was. Direct hierop kreeg [benadeelde 2] een kopstoot van verdachte waardoor [benadeelde 2] in de auto viel. Vervolgens kwamen medeverdachte [medeverdachte] en verdachte aan beide kanten van [benadeelde 2] in de auto zitten en sloegen hem. Ondertussen zeiden ze dat als hun broertje dood zou gaan ze [benadeelde 2] en zijn familie zouden liquideren en ze wilden weten waar het broertje van [benadeelde 2] was. Vervolgens zei verdachte dat [benadeelde 2] uit moest stappen. Toen hij uitstapte kreeg hij direct weer stoten. Hij viel hierdoor op de grond, en zag en voelde dat verdachte op hem in bleef slaan en schoppen. Uiteindelijk kon [benadeelde 2] wegrennen.

Bewijsmotivering

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van alle tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken, omdat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Daartoe is het volgende gesteld.
Wat betreft de openlijke geweldpleging en bedreiging van [benadeelde 1] kan ten eerste onvoldoende worden vastgesteld dat een mishandeling heeft plaatsgevonden zoals door aangever is gesteld en ten tweede kan onvoldoende worden vastgesteld dat de verdachte aangever zou hebben mishandeld. De verdachte heeft de feiten ontkend. Hij kent [benadeelde 1] niet en is niet aanwezig geweest op de plaats delict. De verklaring van aangever wordt op een aantal belangrijke punten niet onderbouwd door steunbewijs. Hij heeft de medeverdachte herkend op een foto waar de medeverdachte niet stond afgebeeld en hij heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij zijn aangifte wenst in te trekken. Er kleven dus bezwaren aan de aangifte en niets wordt inhoudelijk bevestigd door een bewijsmiddel uit andere bron, behalve de verklaring van zijn vader, maar dat is een partijdige getuige, welke verklaring verder ook niet met stukken wordt onderbouwd.
Wat betreft de openlijke geweldpleging en mishandeling van [benadeelde 2] kan ten eerste onvoldoende worden vastgesteld dat er een mishandeling heeft plaatsgevonden zoals door aangever is gesteld en ten tweede kan onvoldoende worden vastgesteld dat de verdachte [benadeelde 2] zou hebben mishandeld. De verklaring van [benadeelde 2] wordt niet door andere bewijsmiddelen gesteund en/of onderbouwd. [benadeelde 2] is de enige die over het incident heeft verklaard. Voorts blijkt uit het dossier dat [benadeelde 2] contact heeft gehad met [getuige] de dag voordat [benadeelde 2] aangifte deed en dit tast de betrouwbaarheid van zijn verklaring aan.
Het hof is van oordeel dat de openlijke geweldpleging tegen [benadeelde 1] en de daaropvolgende bedreiging op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen is. De aangifte van [benadeelde 1] is duidelijk en consistent, en wordt ondersteund door de verklaring van zijn vader en een door een huisarts opgestelde letselverklaring. In hoger beroep heeft [benadeelde 1] weliswaar bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij zijn aangifte wenst in te trekken, maar dat wilde hij omdat hij de verdachte en medeverdachte heeft vergeven. Hij blijft erbij dat hij in zijn aangifte naar waarheid heeft verklaard en noemt ook daar de naam van de verdachten als daders van de feiten.
Het hof acht de openlijke geweldpleging en mishandeling van [benadeelde 2] eveneens bewezen. De aangifte van [benadeelde 2] wordt ondersteund door een letselverklaring en het proces-verbaal van bevindingen van 24 mei 2017, waaruit volgt dat [benadeelde 2] na de openlijke geweldpleging en mishandeling naar het politiebureau is gegaan en aan een baliemedewerkster heeft verklaard wat er is gebeurd en dat hij is mishandeld door verdachte en [medeverdachte], de medeverdachte. De medewerkster heeft ook letsel bij [benadeelde 2] gezien.
Het hof overweegt dat dat tenlastegelegde feiten in een tijdsbestek van slechts twee dagen hebben plaatsgevonden, waarbij ten aanzien van zowel de feiten betreffende [benadeelde 2] als de feiten betreffende [benadeelde 1] op dezelfde wijze en vanuit hetzelfde motief is gehandeld. De openlijke geweldplegingen dan wel mishandeling hebben op dezelfde plek plaatsgevonden, namelijk de J. Drijverweg te Amsterdam en beide aangevers verklaren over dezelfde daders, namelijk verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Beide aangevers worden gevraagd/gelokt om naar de J. Drijverweg te komen. Als zij daar aankomen staat daar reeds een groep jongens te wachten en bij allebei de aangevers komen er zodra zij uit de auto stappen de broers op hen af en begint de openlijke geweldpleging. Hierbij valt op dat de reden van de openlijke geweldpleging dan wel mishandeling bij beide aangevers hetzelfde is, namelijk hun betrokkenheid bij het ernstige scooterongeluk van het jongste broertje van de verdachte en medeverdachte op 22 mei 2017. [benadeelde 1] is hierbij betrokken omdat het scooterongeluk is gebeurd terwijl [naam 1] op de scooter van [benadeelde 1] zat en [benadeelde 2] is hierbij betrokken omdat zijn broertje ook op die scooter zat ten tijde van het ongeluk. Beide aangevers worden ook bedreigd dat als [naam 1] zou komen te overlijden zij en hun familie het leven niet zeker is.
Het hof is van oordeel dat de redengevende feiten en omstandigheden met betrekking tot deze afzonderlijke incidenten van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] voor ieder van die feiten afzonderlijk voldoende wettig en overtuigend bewijs opleveren. In samenhang bezien versterken die feiten en omstandigheden bovendien het bewijs in elk van die zaken en in zoverre zijn deze over en weer redengevend. Daarbij is van belang dat de wijze waarop de onderscheidene feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.primair
hij op 22 mei 2017 te Amsterdam, met anderen, op de openbare weg, J. Drijverweg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 1], welk geweld bestond uit het slaan van voornoemde [benadeelde 1], ten gevolge waarvan voornoemde [benadeelde 1] op de grond viel, en terwijl voornoemde [benadeelde 1] op de grond lag het trappen van voornoemde [benadeelde 1]. ten gevolge waarvan voornoemde [benadeelde 1] het bewustzijn verloor.
2.primair
hij op 24 mei 2017 te Amsterdam, met anderen, op een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 2], welk geweld bestond uit het slaan van voornoemde [benadeelde 2] en het geven van een kopstoot ten gevolge waarvan voornoemde [benadeelde 2] ten val kwam.
4.
hij op 24 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde 2] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde 2] te slaan;
5.
hij op 22 mei 2017 te Amsterdam [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [benadeelde 1] dreigend de woorden toe te voegen "Als mijn broertje dood gaat en jij wilt niet dood zou ik gaan verhuizen uit Amsterdam", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen onder 1 primair, 2 primair, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair, 2 primair, 4 en 5 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Het onder 2 primair en 4 bewezen verklaarde levert op:
de voortgezette handeling van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en mishandeling.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair, 2 primair, 4 en 5 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair, 2 primair, 4 en 5 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte sinds juni 2018 niet meer in verband met nieuwe feiten in aanraking is gekomen met justitie. De verdachte behoort niet meer tot de Top 600. De verdachte werkt als [baan]. Hij werk hier al lang en bevindt zich momenteel in een traject om bij een nieuw filiaal [baan] te worden. Daarnaast draagt de verdachte samen met zijn broers – waaronder de medeverdachte – en zijn moeder de zorg voor zijn jongere broertje die thuis is, maar 24 uur per dag zorg nodig heeft. De verdachte is in staat om een taakstraf uit te voeren of een geldboete te betalen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, samen met onder meer zijn broer [medeverdachte], binnen twee dagen tweemaal schuldig gemaakt aan openlijk geweld, gericht tegen twee verschillende slachtoffers. De verdachte heeft één van deze slachtoffers daarnaast bedreigd. Het geweld en de bedreiging vonden plaats naar aanleiding van een verkeersongeval waarbij het jongere broertje [naam 1] van verdachte ernstig gewond was geraakt. De verdachte en zijn broer [medeverdachte] hebben geprobeerd om de beide slachtoffers onder druk te zetten om op die manier informatie over dit ongeval te verkrijgen. Daarbij hebben zij een sfeer van angst en intimidatie om zich heen gecreëerd. De verdachte en zijn broer [medeverdachte] hebben daadwerkelijk geweld tegen hen gebruikt. Beide slachtoffers hebben verwondingen opgelopen en hebben pijn en angst ondervonden.
Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat de feiten ernstig zijn. De verdachte en zijn broer hebben door angst en geweld hun omgeving naar hun hand willen zetten en hebben voor eigen
rechter gespeeld. Dergelijk gedrag is ontwrichtend voor de buurt waarin de verdachte en zijn familie wonen en is voor de samenleving als geheel zeer schadelijk. De verdachte heeft bovendien geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 mei 2020 is hij eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld. Niettemin komt het hof tot een andere strafoplegging dan de rechtbank. Enerzijds wenst het hof in de op te leggen straf duidelijk tot uitdrukking te brengen dat het gedrag van de verdachte volstrekt onacceptabel is. Anderzijds zal het hof rekening houden met de inmiddels sterk gewijzigde positieve persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof acht derhalve, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 60,13. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair en 4 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiele schade heeft geleden. De vordering is inhoudelijk onvoldoende gemotiveerd betwist door de verdediging en de verdachte is derhalve tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2017 tot de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.588,00, bestaande uit € 788,00 aan materiele schade en € 800,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor de vordering bestaande uit materiele schade en voor wat meer is gevorderd aan immateriële schade is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden en het hof stelt het schadebedrag naar billijkheid van op een bedrag van € 500,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 mei 2017 tot de dag der algehele voldoening.
De door de benadeelde partij gestelde materiële schade is inhoudelijk gemotiveerd betwist door de verdediging en komt niet voor vergoeding in aanmerking omdat bij de vordering geen documenten zijn bijgevoegd waaruit deze schade blijkt, dan wel op grond waarvan de hoogte daarvan kan worden vastgesteld. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in deze vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 56, 57, 63, 141, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 primair, 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 60,13 (zestig euro en dertien cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het onder 2 primair, 4 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 60,13 (zestig euro en dertien cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 mei 2017.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk, voor zover meer of anders is gevorderd.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 22 mei 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. A.R.O Mooy en mr. M. Jurgens in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 juni 2020.