ECLI:NL:GHAMS:2020:3988

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
23-000826-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal uit auto en opzetheling met overtreding gebiedsverbod

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van meerdere feiten, waaronder diefstal uit een auto, opzetheling van een notebook en het overtreden van een gebiedsverbod. De tenlastelegging omvat diefstal van een lader en brillenkoker uit een auto, alsook een cameratas met camera uit een andere auto. Daarnaast is de verdachte beschuldigd van het niet naleven van een door de burgemeester gegeven bevel om zich gedurende drie maanden niet in een bepaald gebied te bevinden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstallen en opzetheling, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde feiten. De verdachte heeft eerder een gevangenisstraf ondergaan en heeft recentelijk zijn leven verbeterd door werk te vinden en schulden af te betalen. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de positieve ontwikkeling van de verdachte. De opgelegde straffen zijn een gevangenisstraf van 103 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 40 uren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000826-19
Datum uitspraak: 11 juni 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-702429-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
28 mei 2020.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 augustus 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een (personen)auto heeft weggenomen - een (op)lader en/of - een brillenkoker, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking, te weten door het inslaan van een (auto)ruit (behorende bij voornoemd voertuig);
2. primair
hij op of omstreeks de periode gelegen tussen 13 augustus 2016 en 14 augustus 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een (personen)auto heeft weggenomen - een zonnebril, en/of - (attache)koffer, en/of - computer/notebook, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s);
2.
subsidiair
hij op of omstreeks 14 augustus 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een computer/notebook heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist dat het (een) door diefstal in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2.
meer subsidiair
hij, op of omstreeks 14 augustus 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een computer/notebook, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
(gevoegde zaak 13/702674.16) hij op of omstreeks 18 september 2016 te 16:50 uur te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 172a van de Gemeentewet en/of de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (WMBVEO), in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen, althans van hem had gevorderd zich gedurende 3 maanden niet te bevinden in - het (overlast)gebied 1 Centrum en ondergrondse metrostations en - het daaraan verbonden gebied, begrensd door alle openbare wegen en plaatsen gelegen in het gebied, begrensd door het water van de grachten en open water, waarbij de grachten met de daarover gelegen grachten, alsmede in het gebied gelegen duikers zijn inbegrepen: beginnend vanaf het water van de Binnenamstel tot aan de Herengracht, naar de Nieuwe Spiegelstraat. Vanaf de Nieuwe Spiegelstraat door op de Spiegelgracht naar de Singelgracht. Over het water van de Singelgracht tot aan de Koekjesbrug, via de Leidsekade naar de Leidsegracht. De Leidsegracht via de Herengracht en de Wijde Heisteeg naar de Singel. Over het water van de Singel tot het Muntplein, het gehele Muntplein inbegrepen, vanaf het Muntplein, terug naar het water van de Binnenamstel (zie bijlage in het proces-verbaal), althans een door de burgemeester aangewezen gebied, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering;
4.
(gevoegde zaak 13.701013-17) hij op of omstreeks 03 januari 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (uit een auto) een of meerdere tassen en/of koffers met inhoud en/of een cameratas met camera, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot die/dat weg te nemen goed(eren) heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Vrijspraak feit 2 primair

Met de verdachte en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen de verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 14 augustus 2016 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een personenauto heeft weggenomen een lader en een brillenkoker, toebehorende aan [slachtoffer 1], waarbij verdachte de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, te weten door het inslaan van een autoruit van voornoemd voertuig;
2.subsidiair
hij op 14 augustus 2016 te Amsterdam, een notebook heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en het voorhanden krijgen wist dat het een door diefstal verkregen goed betrof;
3.
hij op 18 september 2016 te 16:50 uur te Amsterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (WMBVEO), namens de burgemeester van Amsterdam gegeven bevel, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen, althans van hem had gevorderd zich gedurende 3 maanden niet te bevinden in - het (overlast)gebied 1 Centrum en ondergrondse metrostations en - het daaraan verbonden gebied, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering;
4.
hij op 3 januari 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen uit een auto een cameratas met camera, toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], waarbij hij, verdachte, die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Hetgeen onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 4 bewezen verklaarde levert op:
telkens:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
opzetheling.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1, feit 2 primair, feit 3 en feit 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1, feit 2 subsidiair, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met een proeftijd van twee jaren een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij sinds een jaar uit de gevangenis is en in dat jaar geen contacten met justitie heeft gehad. De verdachte heeft sinds twee maanden werk en daarmee ook een inkomen. Hij werkt zes dagen per week. De verdachte heeft schulden, maar is gemotiveerd om deze af te betalen nu hij inkomen heeft en hij is op zoek naar hulp hierbij. De verdachte heeft ook een woonruimte. De verdachte heeft aangegeven dat als een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meerdere maanden zou worden opgelegd hij zijn baan en woonruimte niet zou kunnen behouden. De verdachte zou een taakstraf willen uitvoeren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal uit een auto waarbij een lader en een brillenkoker zijn weggenomen. Daarnaast heeft hij uit een andere auto een cameratas met camera weggenomen. Dit zijn ergerlijk feiten, waarmee overlast is veroorzaakt, en waarmee de verdachte heeft aangetoond geen respect te hebben voor andermans eigendom.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een notebook. Door dit goed te helen heeft de verdachte indirect van de diefstal hiervan geprofiteerd en bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen.
Tenslotte heeft de verdachte een aan hem opgelegd gebiedsverbod overtreden. Dergelijke verboden hebben tot doel het verstoren van de openbare orde en overlast voor bewoners, bedrijven en toeristen binnen een bepaald gebied tegen te gaan. Door een dergelijk bevel te negeren heeft de verdachte er blijk van gegeven zich weinig gelegen te laten liggen aan een hem van overheidswege in dat verband uitgevaardigd verbod.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof er rekening mee gehouden dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is en gelet op de ouderdom van de feiten.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 mei 2020 is hij eerder ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld.
Alhoewel gelet op de documentatie van de verdachte een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder meer op zijn plaats zou zijn, zal het hof volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, nu de verdachte zijn leven ten positieve lijkt te hebben gekeerd, zoals hiervoor is weergegeven. Een hernieuwde detentie van de verdachte zou die positief ingezette lijn doorkruisen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57, 63, 184, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
103 (honderddrie) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
60 (zestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jurgens, mr. A.R.O Mooy en mr. S.M.M. Bordenga in tegenwoordigheid van
mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
11 juni 2020.