ECLI:NL:GHAMS:2020:3982

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
23-001515-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met een hennepkwekerij. De betrokkene, geboren in 1966, was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal, en was verplicht gesteld tot betaling van een bedrag van € 107.711,68 aan de Staat. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling en de bijbehorende betalingsverplichting.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 20 augustus 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die opnieuw de verplichting tot betaling van € 107.711,68 aan de Staat heeft gevorderd. De verdediging heeft betoogd dat de betrokkene geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten en dat er geen succesvolle oogst heeft plaatsgevonden. Het hof heeft echter vastgesteld dat er in de periode van 28 augustus 2015 tot 31 maart 2016 een hennepplantage in de woning van de betrokkene heeft gestaan, en dat er voldoende bewijs is dat de betrokkene voordeel heeft verkregen uit deze strafbare feiten.

Het hof heeft de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 10.000,00, in plaats van het eerder gevorderde bedrag. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van dit bedrag aan de Staat. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 200 dagen. Dit arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001515-19
Datum uitspraak: 3 september 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 april 2019 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer
13-706558-16 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 107.711,68.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 april 2019 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en diefstal.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 15 april 2019 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 107.711,68 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 september 2020 veroordeeld ter zake van – kort gezegd – opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de betrokkene en de raadsman naar voren is gebracht.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 107.711,68 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Standpunt verdediging
De raadsman van de betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat de betrokkene geen wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 107.711,68 heeft genoten. De betrokkene verklaart dat er geen gelukte oogst is geweest en er dus in het geheel geen winst is gemaakt. Voorts wordt door hem gesteld dat ook indien er oogsten geweest zouden zijn, de opbrengst daarvan niet zo hoog zou zijn geweest als door de politie is beweerd aan de hand van het BOOM-rapport. Voor het geval het hof toch een wederrechtelijk verkregen voordeel schat, dan heeft de raadsman verzocht het bedrag te matigen met 90%, gelet op de financiële omstandigheden van de betrokkene. Tenslotte heeft de raadsman verzocht de duur van de eventueel te bepalen gijzeling te beperken tot één dag, of tot een duur die het hof in het licht van de penibele situatie van betrokkene geschikt acht. Het CJIB houdt dan incassomogelijkheden, maar de betrokkene zal in dat kader niet lang gedetineerd zitten.
Oordeel van het hofOp basis van het arrest in de strafzaak, het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat er een hennepplantage in het huis van de betrokkene is geweest in de periode van 28 augustus 2015 tot 31 maart 2016. Het hof is van oordeel dat de verdachte in genoemde periode voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
Voor de vaststelling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel zoekt het hof aansluiting bij het in deze zaak opgemaakte rapport wederrechtelijk verkregen voordeel [1] . Hetgeen in het rapport is vermeld over de netwerkmetingen op de data die liggen in de periode voorafgaand aan 31 maart 2016, in relatie tot de tijdklokinstellingen in de kwekerij, is voldoende steekhoudend. Gelet op de kweekperiode van 10 weken en het aantreffen van 80 centimeter hoge planten op 31 maart 2016 gaat het hof uit van twee min of meer volledige oogsten. Het betoog van de verdediging dat de kwekerij er pas sinds januari 2016 stond, dat niet geoogst is en er veel mogelijke plantenziektes bestaan, is ontoereikend en niet nader onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden. Het hof volgt tenslotte ook de conclusie van het rapport dat uit de twee oogsten een voordeel is verkregen van € 107.711,68.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de betrokkene verklaard dat hij in aanraking is gekomen met mensen bij wie hij eerst een schuld heeft opgebouwd, waarna zij hem overhaalden in zijn huis een hennepkwekerij te laten opstellen om zo zijn schuld te kunnen terugbetalen. Na een jaar kweken zouden de schulden van de betrokkene worden kwijtgescholden en zou hij € 10.000,00 krijgen. Terwijl de hennepplantage in de woonwagen van de betrokkene stond, werd zijn stageld door deze mensen betaald en kreeg hij soms contanten van hen, enkele honderden euro’s per keer, aldus de betrokkene. Gelet op deze verklaring schat het hof de omvang van het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag groot € 10.000,00

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.000,00.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
10.000,00 (tienduizend euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 200 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. A.R.O Mooy en mr. M. Jurgens, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 september 2020.
mr. M. Jurgens is niet in staat dit arrest te ondertekenen.

Voetnoten

1.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ex artikel 36e, tweede lid, Sr, van 2 februari 2018 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant].