ECLI:NL:GHAMS:2020:3980

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
23-000954-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot inbraak in bedrijfspand met gebruik van gereedschap en DNA-bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van een poging tot inbraak in een bedrijfspand in Beverwijk op 5 mei 2017. De tenlastelegging omvatte het gezamenlijk pogen om goederen weg te nemen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, waarbij gebruik werd gemaakt van een schroevendraaier en ander gereedschap. Tijdens de zitting in hoger beroep op 20 augustus 2020 heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te linken aan de poging tot inbraak. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte ter plaatse was en dat er DNA van de verdachte op de aangetroffen schroevendraaier is gevonden, met een matchkans van kleiner dan 1 op 1 miljard. Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de poging tot inbraak, ondanks het alternatieve scenario dat door de raadsman werd gepresenteerd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk. Het hof heeft ook geconstateerd dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, maar heeft besloten om dit niet verder te bestraffen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000954-18
Datum uitspraak: 3 september 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 2 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-196781-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 augustus 2020.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 05 mei 2017 te Beverwijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit het bedrijf [bedrijf] weg te nemen een of meer lasergames, althans een of meer goederen van zijn verdachtes en/of zijn mededaders gading en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen/geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking, inklimming, een valse sleutel, met een schroevendraaier en/of gereedschap, althans met een (scherp en/of puntig) voorwerp (met kracht) ter hoogte van het deurslot houtsplinters heeft weggebroken en/of aan de sluitzijde van de deur een grote kier heeft gemaakt en/of de cilinder uit het slot van de deur heeft verwijderd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsmotivering

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken bij gebrek aan bewijsmiddelen die een bewezenverklaring kunnen dragen. Het staat vast dat de verdachte ten tijde van de poging inbraak in Beverwijk was, maar hij is niet aan de poging tot inbraak te linken. Op de schroevendraaier is een mengprofiel aangetroffen, daarmee kan niet met zekerheid gezegd worden dat het de verdachte was die de schroevendraaier in zijn hand heeft gehad om in te breken. Ook is niet met zekerheid te stellen dat deze schroevendraaier is gebruikt om deur te openen. Een alternatief scenario is dat de verdachte die avond in Beverwijk was nadat een ander al had geprobeerd in te breken met de schroevendraaier en die de schroevendraaier heeft weggegooid waarna de schroevendraaier in de handen van de verdachte is gekomen. Dit scenario kan niet worden uitgesloten op basis van de aanwezige bewijsmiddelen.
Het hof overweegt als volgt. Uit het dossier kan worden afgeleid dat de politie op 5 mei 2017 een melding ontvangt over twee personen in de Sionstraat in Beverwijk. Eenmaal ter plaatse ziet een verbalisant in de Sionstraat tussen de gevel van een woning en de geparkeerde voertuigen twee personen staan. Die personen zijn in het donker gekleed en zijn ergens druk mee bezig. Als de twee personen wegrennen wordt niet veel later de verdachte aangehouden. Vlak voordat de verdachte wordt aangehouden pakt hij handschoenen uit zijn rechterbroekzak en laat deze op de grond vallen. Na de aanhouding keren verbalisanten, samen met een hondengeleider terug naar de Sionstraat. De verbalisanten zien dat er geprobeerd was in te breken in een bedrijfspand. Er was gepoogd via een dubbele bruin deur het pand in te komen. Ter hoogte van het slot waren grote houtsplinters weg gebroken en ook de cilinder was uit het slot verwijderd. Tevens zat dat er een grote kier aan de sluitzijde van deur. Vervolgens zijn verbalisanten ook met de speurhond de vluchtroute van de verdachten nagelopen. Op die route hebben zij een bedrijfsauto zien staan. Dit betrof een bedrijfsauto van het merk Peugeot en was voorzien van het kenteken [kenteken]. Deze bedrijfsauto was door een werknemer van een bedrijf ten tijde van de inbraak uitgeleend aan de verdachte. In die bedrijfsauto zijn een grote schroevendraaier en een canvas tas aangetroffen, de laatste van hetzelfde merk en type als een die nabij de plaats delict is gevonden. In een tuin aan de vluchtroute zijn door andere verbalisanten twee grote messen en een schroevendraaier gevonden in een tuin waarvan de bewoonster van dat pand aangaf dat die goederen niet van haar eigendom waren. Uit vergelijkend werktuigonderzoek wordt geconcludeerd dat die schroevendraaier zeer waarschijnlijk is gebruikt om de cilinder uit de deur van het pand aan de Sionstraat te verwijderen. Vervolgens wordt door het NFI op deze schroevendraaier een mengprofiel aangetroffen met een DNA-hoofdprofiel van de verdachte, met een matchkans van kleiner dan 1 op 1 miljard.
Voor het hof staat vast dat de verdachte ter plaatse was ten tijde van de inbraak. In de bedrijfsauto die de verdachte had geleend wordt een tas aangetroffen die overeenkomt met een tas die is aangetroffen op de plaats delict. Ook wordt in de bedrijfsauto een werktuig wat vaker wordt gebruikt bij een inbraak gevonden en wat niet in de bedrijfsauto lag voordat deze werd uitgeleend. Op de schroevendraaier waarmee zeer waarschijnlijk de cilinder uit de deur werd verwijderd wordt het DNA van de verdachte aangetroffen. Het hof is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep wettige en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan dit feit.
Wat betreft het alternatieve scenario zoals door de raadsman ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt het hof dat ook uit een aantal andere bewijsmiddelen – naast het aantreffen van het DNA op de schroevendraaier – de betrokkenheid van de verdachte volgt bij de poging inbraak en dat het alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden nu het niet is onderbouwd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 mei 2017 te Beverwijk tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit het bedrijf [bedrijf] weg te nemen, goederen van zijn verdachtes en zijn mededaders gading toebehorende aan [slachtoffer], en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak en verbreking, met een schroevendraaier en gereedschap ter hoogte van het deurslot houtsplinters heeft weggebroken en aan de sluitzijde van de deur een grote kier heeft gemaakt en de cilinder uit het slot van de deur heeft verwijderd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan een maand voorwaardelijk.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte zes dagen per week in [baan] werkt, een goed inkomen heeft, niet meer in [plaats] woont en ook afstand heeft genomen van de (verkeerde) mensen met wie hij in [plaats] omging. De verdachte heeft zijn leven gebeterd en zal zich niet meer schuldig maken aan strafbare feiten. Voorts is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing en is de redelijke termijn in hoger beroep overschreden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak in een bedrijfspand. Daarbij zijn zij samen professioneel te werk gegaan, doordat zij met schroevendraaiers en ander gereedschap hebben geprobeerd een van de deuren van het pand open te breken en de cilinder uit de deur hebben verwijderd. Dat het niet tot een voltooide inbraak is gekomen, is enkel te danken aan oplettende omwonenden die alarm hebben geslagen. Daarbij heeft de verdachte zich volstrekt onverschillig betoond voor de eigendomsrechten van dit bedrijf. Het bewezen verklaarde is een ernstig en zeer hinderlijk feit, dat niet alleen overlast en schade voor de gedupeerden heeft veroorzaakt, maar ook voor gevoelens van onrust in de samenleving zorgt.
Omtrent de gestelde schending van de redelijke termijn overweegt het hof als volgt. Op 14 maart 2018 heeft de verdachte hoger beroep ingesteld. Op 3 september 2020 wordt het arrest gewezen. Het hof stelt op grond hiervan vast dat er in hoger beroep sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM ter grootte van bijna zes maanden. Hierdoor is inbreuk gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM. Gelet evenwel op het feit dat de zaak eigenlijk voor inhoudelijk behandeling was gepland op 27 maart 2020 – en de overschrijding maar een maand was geweest – maar dit in verband met de uitbraak van Covid-19 niet door kon, zal het hof volstaan met de enkele constatering van deze inbreuk.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 juli 2020 is hij eerder ter zake van een vermogensdelict onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O Mooy, mr. M. Jurgens en mr. R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 september 2020.
mr. M. Jurgens is niet in staat dit arrest te ondertekenen.