In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1950, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 23 november 2018, waarin hij was veroordeeld voor het verrichten van taxivervoer zonder taxameter. Tijdens de zitting op 20 augustus 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die dezelfde straf als in eerste aanleg heeft gevorderd. Het hof heeft kennisgenomen van de argumenten van de verdachte en zijn raadsman, maar heeft besloten het vonnis te bevestigen, met de aantekening dat het hof de bewijsmiddelen verder zal uitwerken.
De zaak kwam voort uit een incident op 6 april 2018, waarbij de verdachte werd staande gehouden door een verbalisant. De verbalisant constateerde dat de verdachte een taxi-bordje op zijn voertuig had, maar geen taxameter aanwezig was. De verdachte verklaarde dat hij contractvervoer verrichtte, maar kon geen schriftelijke overeenkomst overleggen. De getuigenverklaringen van de passagiers gaven aan dat zij geen prijs hadden afgesproken voor de rit. Het hof heeft de bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal en verklaringen van de verbalisant, in overweging genomen en heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het strafbare feit.
Het hof bevestigt het vonnis van de economische politierechter, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het verrichten van taxivervoer zonder taxameter. Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin de rechters M. Jurgens, A.R.O. Mooy en R.D. van Heffen zitting hadden, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 september 2020.