ECLI:NL:GHAMS:2020:3978

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
23-004380-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis economische politierechter inzake taxivervoer zonder boordcomputer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1950, had taxivervoer verricht zonder te beschikken over een boordcomputer, wat in strijd is met de regelgeving voor het vervoeren van personen. De verdachte had eerder al een strafbeschikking ontvangen voor een soortgelijk feit en was op de hoogte van de vereisten voor taxivervoer. Tijdens de zitting in hoger beroep op 20 augustus 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord en de verklaringen van de verdachte en zijn raadsman in overweging genomen. Het hof heeft het vonnis van de eerste aanleg bevestigd, behalve de opgelegde geldboete van € 1.800,00, die werd verlaagd naar € 1.200,00. De verdachte werd ook veroordeeld tot 22 dagen hechtenis, bij gebreke van betaling. Het hof heeft rekening gehouden met de financiële situatie van de verdachte, die afhankelijk is van AOW en schulden heeft door leaseauto's. Het hof heeft ook andere eerdere veroordelingen van de verdachte in overweging genomen, wat leidde tot de beslissing om de geldboete te matigen. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en andere relevante wetgeving.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004380-18
Datum uitspraak: 3 september 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 23 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 96-147793-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1950,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de geldboete ter hoogte van € 1.800,00. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Voorts zal het hof de bewijsmiddelen uit het vonnis uitwerken.

De bewijsmiddelen

1.
Een proces-verbaal met nummer PL1100-2018062741-2 van 8 april 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Op vrijdag 6 april 2018 was ik, verbalisant [verbalisant 1], werkzaam als aanrijdingsselecteur. Die
dag omstreeks 20.35 uur reed ik over het Jan Boonplein te De Rijp. Ik zag voor de deur van [perceel] op dat Jan Boonplein, alwaar gelegen een restaurant/lunchroom [restaurant], een personenauto Ford Transit staan met blauwe Nederlands kentekenplaat [kenteken]. Ik zag dat er een taxi-bordje op het dak stond en ik zag dat er opschrift op de bus stond: '[tekst].' Ik zag dat er meerdere personen in het voertuig zaten en ik zag dat het voertuig wegreed.
Op de Julianalaan te De Rijp gaf ik de bestuurder een stopteken. Ik zag dat de bestuurder
stopte en uitstapte. Ik vorderde van de bestuurder inzage in zijn rijbewijs, welke hij mij overhandigde. Ik zag dat de bestuurder was genaamd [verdachte], geboren [geboortedag] 1950.
Ik zag dat er in het voertuig in zijn geheel geen boordcomputer (BCT) aanwezig was. Ik zag in de personenauto 7 personen zitten met Chinees uiterlijk. Ik vroeg in het Engels aan hen waar zij vandaan kwamen en waar zij naartoe moesten. Ik hoorde hen zeggen dat ze bij het restaurant om een taxi hadden gevraagd en dat deze kwam aanrijden. Ze hadden geen prijs afgesproken en zouden bij het hotel [hotel], waar zij naartoe gebracht werden, betalen. Toen dit gezegd werd zei [verdachte]: "Ik kan het wel zeggen, het zou ze 20 euro kosten." Ik vroeg [verdachte] naar zijn contract waar hij het over had. Ik hoorde hem zeggen dat hij dat thuis had. Ik vroeg hem naar wat voor contract, waarop hij antwoordde dat het een telefonisch contract was: de klant belt hem en hij komt. Dat zou zijn contract zijn. Van enige schriftelijke overeenkomst bleek geen sprake.
2.
Een proces-verbaal met zaaknummer 002469624 van 26 april 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Verdachte werd op 6 april 2018 staande gehouden. Nadat ik, [verbalisant 1], de verdachte had meegedeeld niet tot antwoorden verplicht te zijn, van welk strafbaar feit hij is aangemerkt, dat hij recht heeft op rechtsbijstand, verklaarde deze: Ik zeg niks. Zoek het uit.
De in dit proces-verbaal genoemde verdachte werd bij de staandehouding en voor het (le) verhoor gewezen op zijn recht op consultatie- en verhoorbijstand. Verdachte werd ook gewezen op het mogen afzien van dat recht en de gevolgen daarvan en dat hij deze beslissing te allen tijde kon herroepen. Verdachte zag niet af van zijn recht en kwam daar tijdens het verhoor niet meer op terug
3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 23 november 2018 inhoudende, als verklaring van de verdachte::
Het klopt wat mij verweten wordt. Ik had die dag geen boordcomputer in de auto.

Oplegging van straf

De economische politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1.800,00.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1.200,00 subsidiair 20 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft taxivervoer verricht zonder over een boordcomputer te beschikken. Hierdoor heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van de regelgeving voor het vervoeren van personen en heeft hij financieel voordeel genoten ten opzichte van taxichauffeurs die wel zorg hebben gedragen voor een functionerende boordcomputer. Daarbij komt dat verdachte wist dat hij zonder de aanwezigheid van een boordcomputer geen taxiwerkzaamheden mocht verrichten. Verdachte was daar immers nog geen drie weken voor het begaan van dit feit al op aangesproken en had daarvoor ook een strafbeschikking ontvangen (zie ook parketnummer: 23-004382-18). Dat hij ondanks dat gewoon taxivervoer is blijven aanbieden, rekent het hof hem aan.
Bij het bepalen van de straf houdt het hof rekening met de financiële situatie van de verdachte, aangezien hij moet rondkomen van AOW terwijl hij schulden heeft bij de bank door twee leaseauto’s waarvan hij het contract niet kan ontbinden en waarvoor hij € 2.000,00 per maand moet betalen. Voorts heeft het hof gelet op vijf andere zaken van de verdachte die zien op het niet voldoen aan de regelgeving voor het vervoeren van personen, die tegelijkertijd maar niet gevoegd met deze zaak zijn behandeld, en waarin het hof eveneens (voorwaardelijke) geldboetes heeft opgelegd. Het hof ziet in deze omstandigheden aanleiding om de hoogte van de geldboete zoals in eerste aanleg opgelegd, te matigen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 30 juli 2020 is hij eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, artikel 79 van het Besluit personenvervoer 2000 en artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de geldboete ter hoogte van € 1.800,00 en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.200,00 (duizend tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jurgens, mr. A.R.O Mooy en mr. R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 september 2020.
mr. M. Jurgens is niet in staat dit arrest te ondertekenen.