In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1995, werd beschuldigd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van ruim 32 kilogram cannabis op 12 juli 2017. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die haar eerder had veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 3 september 2020 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat er geen (voorwaardelijk) opzet was op de uitvoer van cannabis, omdat de verdachte niet wist dat er drugs in haar koffers zaten. De verdachte verklaarde dat zij door haar medeverdachte, de toenmalige partner van haar zus, was gevraagd om mee te gaan naar Suriname. De verdachte had haar koffer aan de medeverdachte gegeven, die deze samen met zijn eigen koffers had ingecheckt. Bij controle op Schiphol bleek dat in de koffers die op naam van de verdachte waren ingecheckt, 32 kilo hasj zat.
Het hof oordeelde dat de verdachte zich bewust had blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat er drugs in haar koffers zaten, gezien de omstandigheden waaronder zij met de medeverdachte reisde en het feit dat zij haar koffer had overgedragen zonder de inhoud te controleren. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en kwam tot de conclusie dat de verdachte het tenlastegelegde had begaan. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan de uitvoering werd opgeschort, en een taakstraf van 180 uren. Het hof hield rekening met het feit dat de verdachte sindsdien niet meer met justitie in aanraking was gekomen en haar leven op de rit leek te hebben.