ECLI:NL:GHAMS:2020:3969

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2020
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
23-003505-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake uitvoer van cannabis

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1995, werd beschuldigd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van ruim 32 kilogram cannabis op 12 juli 2017. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die haar eerder had veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 3 september 2020 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat er geen (voorwaardelijk) opzet was op de uitvoer van cannabis, omdat de verdachte niet wist dat er drugs in haar koffers zaten. De verdachte verklaarde dat zij door haar medeverdachte, de toenmalige partner van haar zus, was gevraagd om mee te gaan naar Suriname. De verdachte had haar koffer aan de medeverdachte gegeven, die deze samen met zijn eigen koffers had ingecheckt. Bij controle op Schiphol bleek dat in de koffers die op naam van de verdachte waren ingecheckt, 32 kilo hasj zat.

Het hof oordeelde dat de verdachte zich bewust had blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat er drugs in haar koffers zaten, gezien de omstandigheden waaronder zij met de medeverdachte reisde en het feit dat zij haar koffer had overgedragen zonder de inhoud te controleren. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en kwam tot de conclusie dat de verdachte het tenlastegelegde had begaan. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan de uitvoering werd opgeschort, en een taakstraf van 180 uren. Het hof hield rekening met het feit dat de verdachte sindsdien niet meer met justitie in aanraking was gekomen en haar leven op de rit leek te hebben.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003505-17
Datum uitspraak: 17 september 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 26 september 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-129566-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
3 september 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 12 juli 2017 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ruim 32 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cannabis, zijnde een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsmotivering

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte zich op het standpunt gesteld dat (voorwaardelijk) opzet op de uitvoer van cannabis ontbreekt, aangezien de verdachte niet wist of willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er drugs in de koffers zaten en dat dit dient te leiden tot vrijspraak.
De verdachte heeft verklaard dat zij op 11 juli 2017 door de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) – de toenmalige partner van haar zus – werd gebeld met de mededeling dat hij de dag erna vanaf Schiphol naar Suriname zou vliegen en dat hij vroeg of ze mee wilde. De verdachte heeft hierop direct haar spullen ingepakt waarna [medeverdachte] haar heeft opgehaald in België en in Amsterdam bij haar moeder heeft afgezet waar zij haar koffer kon ophalen. Hierna zijn zij naar een flat in de Bijlmer gereden. Hier is [medeverdachte] met de (donkerblauwe) koffer van de verdachte naar binnen gegaan zodat hij spullen van de verdachte kon overpakken in zijn koffer, omdat de koffer van de verdachte te zwaar was. De verdachte is vervolgens afzonderlijk met een taxi en een (zwarte) koffer van [medeverdachte] naar Schiphol gegaan. [medeverdachte] kwam hier later aan met de koffer van de verdachte, nog een andere (lichtblauwe) koffer en een (grijze) trolley. [medeverdachte] heeft hen vervolgens ingecheckt waarbij hij, bleek later, zijn twee koffers op naam van de verdachte heeft ingecheckt en de koffer van de verdachte en de trolley op zijn naam heeft ingecheckt. De verdachte stond naast [medeverdachte] maar heeft zich niet met het incheckproces bemoeid. Bij controle bleek in de twee koffers die op naam van de verdachte waren ingecheckt 32 kilo hasj te zitten.
Als uitgangspunt geldt dat in het algemeen een passagier weet wat er in zijn of haar koffer zit en dat geen bagage van een ander onder zijn of haar naam wordt ingecheckt zonder dat hij of zij hiervan de inhoud kent.
De omstandigheden dat de verdachte op stel en sprong met [medeverdachte] meeging naar Suriname, haar ticket voor haar was betaald, zij haar koffer uit handen heeft gegeven zonder daarna de inhoud te controleren, zij met een andere koffer dan haar eigen koffer naar Schiphol is gegaan, waarna deze koffer en een andere -eveneens niet haar eigen- koffer op haar naam zijn ingecheckt, zijn van dien aard dat de verdachte willens en wetens zich heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de koffers die op haar naam waren ingecheckt drugs zouden bevatten, zoals ook het geval bleek te zijn. Dat de verdachte heeft verklaard dat zij eerder met [medeverdachte] naar Suriname was gereisd en zij dacht hem te kunnen vertrouwen maakt dat niet anders. Het hof acht daarom bewezen dat de verdachte het voorwaardelijk opzet had op het buiten het grondgebied van Nederland brengen van cannabis.
Het hof zal de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] niet tot het bewijs bezigen. Het tot bewijsuitsluiting strekkende verweer van de raadsvrouw behoeft dus geen bespreking. Evenmin komt het hof toe aan de beoordeling van het voorwaardelijke verzoek van de raadsvrouw om [medeverdachte] te horen als getuige, aangezien de voorwaarde van dit verzoek niet is vervuld.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 12 juli 2017 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ruim 32 kilogram cannabis.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van voorarrest waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaren.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht, bij een bewezenverklaring, in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf en een (fikse) taakstraf op te leggen. De verdachte is een jonge vrouw, zonder relevante documentatie, van wie het vertrouwen is misbruikt door de medeverdachte. De verdachte is na deze zaak niet meer met justitie in aanraking gekomen en volgt momenteel een opleiding tot verpleegkundige die zij volgend jaar hoopt af te ronden. De raadsvrouw heeft verder gewezen op het tijdsverloop sinds het tenlastegelegde feit.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de uitvoer van 32 kilo cannabis. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De uitgevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cannabis gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze softdrugs.
In beginsel is voor een dergelijk delict oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met het feit dat zij naderhand niet meer met justitie in aanraking is gekomen en dat zij haar leven momenteel goed op de rit lijkt te hebben. Het hof ziet hierin aanleiding de verdachte een kans te bieden en in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf op te leggen. Om toch de ernst van het feit te benadrukken en om de verdachte ervan te weerhouden nogmaals een strafbaar feit te plegen zal het hof daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 augustus 2020 is zij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O Mooy, mr. P.C. Römer en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van
mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
17 september 2020.
mr. A.R.O Mooy is buiten staat dit arrest te ondertekenen.