ECLI:NL:GHAMS:2020:3924

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2020
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
23-000632-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring in verzet tegen strafbeschikking wegens diefstal bij zelfscankassa

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzet tegen een strafbeschikking voor diefstal bij een zelfscankassa. Het hof oordeelde dat de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard, omdat uit een e-mail van de raadsman bleek dat er tijdig verzet was aangetekend. Het hof heeft de zaak zelf afgedaan en de tenlastelegging van diefstal in vereniging bewezen verklaard. De verdachte had samen met een medeverdachte levensmiddelen weggenomen zonder deze te betalen. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte dat zij niet op de hoogte was van de diefstal onaannemelijk was, gezien de omstandigheden van de zaak. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 250,00 en 5 dagen hechtenis, met de mogelijkheid om de boete in termijnen te betalen. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000632-19
datum uitspraak: 20 augustus 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 31 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-116506-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 augustus 2020.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Ontvankelijkheid in het verzet

Het hof is – met de advocaat-generaal en de raadsman – van oordeel dat de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in het verzet. Het hof overweegt daartoe dat uit de stukken, meer in het bijzonder het e-mailbericht van de raadsman van de verdachte van 20 juni 2018 met als onderwerp ‘Verzet tegen strafbeschikking 13-116506-18’ blijkt dat de raadsman namens de verdachte tijdig te kennen heeft gegeven verzet in te willen stellen tegen de uitgevaardigde strafbeschikking van 18 juni 2018. Door het Openbaar Ministerie is abusievelijk niet reeds op dat moment, maar eerst na een nader
e-mailbericht van de raadsman van 1 augustus 2018 een akte opgemaakt van het verzet.
Het hof zal, gehoord de verdachte en haar raadsman en de advocaat-generaal, de zaak gelet op het bepaalde in artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering zelf afdoen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 15 juni 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid levensmiddelen, onder meer kipfilet en/of [winkel] spek en/of scharrelei en/of Pickwick thee, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [winkel] (filiaal [adres 2]), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte er niet van op de hoogte was dat de medeverdachte de goederen niet had gescand en afgerekend. Het door de verdachte geschetste alternatieve scenario, namelijk dat zij bezig was met inpakken en door de geluiden om haar heen dacht dat de goederen ondertussen door de medeverdachte werden gescand, staat aan een veroordeling in de weg.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte is op 15 juni 2018 samen met de medeverdachte naar de [winkel] aan de [adres 2] te Amsterdam gegaan, waar zij tezamen boodschappen hebben gedaan. De medeverdachte is gaan scannen en de verdachte heeft de goederen in de tassen gedaan, waarna ze zijn weggelopen en bij de uitgang door de beveiliging zijn aangehouden.
Bij controle van de tassen bleek dat van de 25 producten die in de tassen zaten er slechts 3 producten waren gescand.
De medeverdachte heeft bekend dat zij slechts een paar producten had gescand en de rest niet. Zij was samen met de verdachte op het idee gekomen om te gaan stelen. Ze gingen naar een [winkel] met een zelfscan. De verdachte had daarbij tegen de medeverdachte gezegd dat die [winkel] een zelfscan had.
De verdachte bevond zich gedurende het scannen en afrekenen (pal) naast de medeverdachte. Gelet hierop en in aanmerking genomen het (verhoudingsgewijs) hoge aantal niet gescande goederen – te weten 22 ten opzichte van 3 wel gescande goederen – en de waarde ervan – de 25 goederen tezamen vertegenwoordigden een waarde van € 86,31 – acht het hof de verklaring van de verdachte dat zij zich er niet bewust van is geweest dat de medeverdachte slechts enkele goederen heeft gescand en afgerekend, onaannemelijk.
Het hof is van oordeel dat de tenlastegelegde winkeldiefstal in vereniging wettig en overtuigend kan worden bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 15 juni 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, een hoeveelheid levensmiddelen, toebehorende aan [winkel] (filiaal [adres 2]), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 250 euro, subsidiair 5 dagen hechtenis.
De raadsman van de verdachte heeft verzocht om toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) of een geheel voorwaardelijke straf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal bij [winkel]. Daarmee heeft zij inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van dit bedrijf en het bedrijf schade en hinder toegebracht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 juli 2020 is zij eerder ter zake van een vermogensdelict onherroepelijk veroordeeld.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting, opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat oplegging van een geldboete, zoals door de advocaat-generaal gevorderd, passend en geboden is. Het hof zal daarbij rekening houden met de draagkracht van de verdachte en bepalen dat zij de opgelegde geldboete in maandelijkse termijnen mag voldoen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24a, 24c en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Vernietigt de strafbeschikking van 16 juni 2018 met CJIB-nummer [nummer].
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
5 (vijf) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 50,00 (vijftig euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.H.C. van Ginhoven, mr. M. Senden en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van
mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
20 augustus 2020.
mr. J.H.C. van Ginhoven is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]