ECLI:NL:GHAMS:2020:3923
Gerechtshof Amsterdam
Vrijspraak in hoger beroep voor poging tot diefstal in vereniging na onvoldoende bewijs
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Marokko in 1978, was beschuldigd van poging tot diefstal in vereniging. De tenlastelegging betrof een incident op 25 maart 2018 te Zaandam, waarbij de verdachte samen met anderen zou hebben geprobeerd in te breken in een bedrijfspand en goederen te stelen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 augustus 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden had geëist. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen.
Het hof oordeelde dat er niet met de vereiste mate van zekerheid kon worden vastgesteld dat de verdachte de tenlastegelegde diefstal of poging daartoe had gepleegd. De omstandigheden waaronder de verdachte en zijn medeverdachte kort na de inbraak werden aangetroffen, waren onvoldoende om tot een veroordeling te komen. Er was geen aanvullend bewijs dat de verdachte op de plaats delict aanwezig was of dat de aangetroffen schoensporen van hem afkomstig waren. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging.
De benadeelde partij had in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen, waarbij iedere partij zijn eigen kosten diende te dragen.