ECLI:NL:GHAMS:2020:3922
Gerechtshof Amsterdam
Vrijspraak in hoger beroep voor poging tot diefstal in vereniging na onvoldoende bewijs
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor poging tot diefstal in vereniging, gepleegd op 25 maart 2018 te Zaandam. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van goederen uit een bedrijfspand, waarbij de verdachte en een medeverdachte zich toegang tot het pand zouden hebben verschaft door middel van braak. De advocaat-generaal vorderde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, gebaseerd op camerabeelden en getuigenissen die de betrokkenheid van de verdachte leken te bevestigen.
De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat het bewijs onvoldoende was om de verdachte te veroordelen. Het hof heeft de zaak grondig onderzocht, inclusief de beelden en de omstandigheden van de aanhouding van de verdachte. Het hof concludeerde dat er niet met de vereiste mate van zekerheid kon worden vastgesteld dat de verdachte de tenlastegelegde feiten had gepleegd. De omstandigheden waaronder de verdachte en de medeverdachte kort na de inbraak werden aangetroffen, waren onvoldoende om tot een veroordeling te komen.
Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Tevens werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte niet schuldig was bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt. De kosten werden door beide partijen gedragen.