ECLI:NL:GHAMS:2020:3921

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2020
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
23-004425-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling en vernieling met beroep op noodweer(exces)

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1999, was aangeklaagd voor mishandeling en vernieling, gepleegd op 12 juli 2017 te Assendelft. De tenlastelegging omvatte het slaan van de aangever, [benadeelde 1], met een scooterhelm en het opzettelijk beschadigen van een (tuin)deur die toebehoorde aan [benadeelde 2]. De verdachte stelde zich op het standpunt dat hij handelde uit noodweer, omdat hij zijn vriendin, [naam 1], wilde beschermen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de aangever. Het hof heeft echter geoordeeld dat de handelingen van de verdachte niet als verdedigingshandelingen konden worden gekwalificeerd, omdat de aangever op het moment van de aanval wegrende. Het hof heeft de verweren van de raadsman verworpen en de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Het hof heeft deze straf bevestigd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] behandeld, waarbij het hof een deel van de vorderingen heeft toegewezen en andere delen heeft afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden bij het beoordelen van noodweer en de gevolgen van geweld.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004425-18
datum uitspraak: 20 augustus 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 10 december 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-165508-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 juli 2017 te Assendelft, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, [benadeelde 1] heeft mishandeld door die [benadeelde 1] één of meerdere malen te slaan/stompen in het gezicht/althans tegen het lichaam en/of te slaan met een scooterhelm in het gezicht/althans tegen het lichaam en/of een scooter/helm naar hem te gooien.
2.
hij op of omstreeks 12 juli 2017 te Assendelft, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een (tuin)deur en/of (tuin)deurslot, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft vrijspraak van de aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde mishandeling bepleit.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding tegen zijn vriendin [naam 1] (hierna: [naam 1]) door de aangever [benadeelde 1]. De verdachte heeft [naam 1] ontzet en is vervolgens zelf in gevecht geraakt met de aangever. Om die reden komt de verdachte een beroep op noodweer c.q. noodweerexces toe.
De verdachte zelf heeft daarnaast betwist de aangever met de helm – zoals aan hem is tenlastegelegd – te hebben geslagen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
Op 12 juli 2017 vond een gesprek plaats tussen de aangever en zijn ex-vriendin [naam 1] op de [plek] te Assendelft. Tijdens dit gesprek heeft de aangever [naam 1] (hardhandig) beetgepakt. De verdachte, de nieuwe vriend van [naam 1], zag dit gebeuren en rende naar de aangever en [naam 1] toe.
Over wat er toen gebeurde verschillen de lezingen van de verdachte en de aangever.
Het hof gaat evenwel uit van de verklaring van de aangever – dat hij wegrende toen hij de verdachte op zich af zag komen en vervolgens meermalen door hem met een helm werd geslagen – en acht deze betrouwbaar, nu deze wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen [naam 1] en [naam 2]. De verklaring van de verdachte daarentegen is wisselend: zowel wat betreft het door de aangever jegens de getuige [naam 1] gehanteerde geweld (bij de politie heeft de verdachte verklaard dat de aangever de getuige [naam 1] op de grond gooide, hetgeen hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft betwist) als wat betreft het moment van ontzetting van [naam 1] (bij de politie heeft de verdachte verklaard dat de aangever boven [naam 1] stond toen de verdachte op hem af liep en eerst is weggerend en daarna is teruggekomen, terwijl hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij de aangever van [naam 1] heeft afgetrokken, waarna de aangever hem heeft geslagen en hij zich zelf heeft verdedigd).
Het hof is gelet daarop van oordeel dat de gedragingen van de aangever voorafgaand aan het tenlastegelegde feit weliswaar gekwalificeerd kunnen worden als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van anders lijf, namelijk van [naam 1], maar dat van deze aanranding in ieder geval geen sprake meer was op het moment dat de aangever wegrende toen hij de verdachte zag aankomen. De handelingen van de verdachte kunnen om die reden niet worden aangemerkt als verdedigingshandelingen maar moeten – naar de kern bezien – als aanvallend worden aangemerkt. Nu het hof geen noodzaak tot verdediging aanneemt komt het ook niet toe aan de bespreking van het verweer tot noodweerexces.
Het hof verwerpt de door de raadsman gevoerde verweren en acht het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 12 juli 2017 te Assendelft, gemeente Zaanstad [benadeelde 1] heeft mishandeld door die [benadeelde 1] meerdere malen te slaan met een scooterhelm.
2.
hij op 12 juli 2017 te Assendelft, gemeente Zaanstad opzettelijk en wederrechtelijk een (tuin)deur, toebehorend aan [benadeelde 2], heeft beschadigd.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

Strafbaarheid van de verdachte

Het beroep op noodweerexces ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde wordt, onder verwijzing naar de bovenstaande bewijsoverweging, verworpen.
Nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, is de verdachte strafbaar.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van de aangever door hem meermalen met een helm op zijn hoofd te slaan. Hiermee heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever. Na de mishandeling is de verdachte naar het huis van de aangever gereden en heeft tegen de tuindeur geschopt waardoor deze is beschadigd. De vader van de aangever heeft hierdoor financiële schade geleden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 juli 2020 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Gelet op straffen die in soortgelijke zaken voor
first offendersworden opgelegd en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht in aanmerking genomen, acht het hof de straf zoals opgelegd door de politierechter passend en geboden. Voor oplegging van een geldboete of een deels voorwaardelijke taakstraf, zoals door de raadsman bepleit, ziet het hof gelet op de ernst van met name het onder 1 tenlastegelegde, geen aanleiding.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 650,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 550,00, bestaande uit € 300,00 ter zake van materiële schade en € 250,00 ter zake van immateriële schade en voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen overeenkomstig de beslissing van de politierechter.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot immateriële schade dient te worden afgewezen, nu zich in het dossier geen letselverklaring bevindt maar alleen een verklaring van een huisarts, die is uitgegaan van de informatie van zijn patiënt en die niet spreekt van symptomen van een hersenschudding. Ook het materieel gevorderde dient te worden afgewezen, nu de angst en dreiging, waardoor de benadeelde partij twee weken niet naar zijn stage is gegaan en daardoor vergoeding heeft misgelopen, niet is onderbouwd.
Het hof is van oordeel dat het materieel gevorderde, de misgelopen stagevergoeding, door de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd. De summiere verklaring in het dossier is onvoldoende om voor toewijzing in aanmerking te komen en nu de verdere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van dit strafproces oplevert, zal het hof de benadeelde partij voor dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. In zoverre kan de benadeelde partij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van het immaterieel gevorderde acht het hof een toekenning van € 250,00 voor de lichamelijke en psychische gevolgen van de mishandeling, billijk. Het hof heeft daarbij gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. Voor het overige zal het ter vergoeding van immateriële schade gevorderde worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 689,22 ter zake van materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen overeenkomstig de beslissing van de politierechter.
De raadsman heeft verzocht de vordering (gedeeltelijk) af te wijzen, nu uit het dossier blijkt dat de tuindeur niet geheel vernield is.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Nu naar het oordeel van het hof uit het dossier en de vordering tot schadevergoeding onvoldoende volgt dat de gehele tuindeur vervangen dient te worden, maar dat slechts de sponning (€ 75,00) en het hang- en sluitwerk
(€ 129,00) vervangen moeten worden, zal het hof de vordering in zoverre toewijzen en voor het overige afwijzen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van immateriële schade voor het overige af.
Verklaart de benadeelde partij voor wat betreft de materiele schadevergoeding niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 12 juli 2017.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 204,00 (tweehonderdvier euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 204,00 (tweehonderdvier euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 12 juli 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.H.C. van Ginhoven, mr. M. Senden en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van
mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
20 augustus 2020.
mr. J.H.C. van Ginhoven is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]