ECLI:NL:GHAMS:2020:3920

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2020
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
23-001866-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop poging diefstal met geweld in vereniging en vernieling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1998, was in eerste aanleg veroordeeld voor poging tot diefstal met geweld in vereniging en vernieling. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf, die werd vernietigd. De verdachte had samen met een medeverdachte een slachtoffer in een auto aangevallen met de bedoeling om geld afhandig te maken. Het hof oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer opzettelijk in de val hadden gelokt en dat de verdachte het slachtoffer met een moersleutel had geslagen, wat leidde tot letsel. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet het oogmerk had om wederrechtelijk toe te eigenen en dat de vernieling van de autoruit niet opzettelijk was. Het hof verwierp deze verweren en oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De opgelegde straffen werden aangepast, waarbij het hof rekening hield met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan. De verdachte kreeg een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf opgelegd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001866-19
datum uitspraak: 20 augustus 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 mei 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-021380-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit daarom bevestigen met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf, in zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Het hof zal tevens de kwalificatie van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde verbeteren en gelet daarop de toepasselijke wettelijke voorschriften opnieuw benoemen. Tenslotte wordt gerespondeerd op de in hoger beroep gevoerde verweren.

Bespreking van ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren

De raadsman heeft vrijspraak van het aan de verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde bepleit.
Hij heeft daartoe ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde aangevoerd dat de verdachte ontkent de aangever te hebben geslagen met een moersleutel en dat dit ook niet uit het dossier kan worden afgeleid. Ook had de verdachte niet het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van geld of goederen. In de WhatsApp-gesprekken met de medeverdachte voorafgaand aan het tenlastegelegde feit – waarin kort gezegd wordt gesproken over het afhandig maken van geld van de aangever – heeft de verdachte enkel op een lacherige manier op de berichten van de medeverdachte gereageerd.
De verdachte dient tevens te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde feit, nu de autoruit tijdens de worsteling kapot is gegaan en de verdachte deze dus niet opzettelijk heeft vernield.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep leidt het hof af dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] het slachtoffer – aangever [aangever] – een lesje wilden leren. Op 26 januari 2019 bevond [medeverdachte] zich met de aangever in een auto op een parkeerplaats in Overveen en deelde zij haar locatie met de verdachte, waarna de verdachte ook naar die parkeerplaats is gekomen. Vanaf dat moment lopen de verklaringen van de verdachte en de verklaringen van de aangever uiteen. Het hof volgt de lezing van de aangever en acht deze betrouwbaar, nu zijn verklaringen op verschillende onderdelen steun vinden in overige verklaringen en bevindingen in het dossier.
Zo leidt het hof uit de verklaringen van aangever [aangever] en medeverdachte [medeverdachte] af dat de verdachte eerst een aantal tikken gaf op het raam van het portier, waarna het raam brak. Dat het raam kapot zou zijn gegaan omdat de verdachte - volgens zijn verklaring in hoger beroep, die afwijkt van zijn verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg - tijdens zijn worsteling met de aangever met zijn heup of rug tegen het raam zou zijn gekomen acht het hof gelet op die verklaringen niet aannemelijk. Dit temeer niet omdat de verdachte verklaart dat die worsteling plaats vond nadat hij het portier had opengetrokken, waardoor glas van het gebroken raam eerder buiten dan in de auto terecht zou zijn gekomen, terwijl vastgesteld is dat juist in de auto veel glas is aangetroffen.
Vervolgens heeft de verdachte het portier geopend en de aangever, volgens diens verklaring, een aantal malen met een hard voorwerp op het hoofd, lichaam en gezicht geslagen. De verdachte ontkent dit; hij heeft volgens zijn verklaring in eerste aanleg alleen met de vlakke hand geslagen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij aangever heeft geslagen en geschopt, maar niet dat hij ook tegen zijn hoofd heeft geschopt. Dat het bij de aangever geconstateerde letsel, te weten een hoofdwond van drie centimeter die gehecht moest worden, is toegebracht door een klap met de vlakke hand acht het hof niet aannemelijk.
Tijdens het slaan heeft de verdachte tegen de aangever, volgens diens zeggen, gezegd: “Geef me je bankpas en je bankgegevens!”. De verdachte ontkent dit gezegd te hebben. Dat het de bedoeling van de verdachte en de medeverdachte was om de aangever geld afhandig te maken vindt evenwel steun in de WhatsApp-gesprekken, waarin ook de verdachte berichten stuurt als ‘eerst [naam] doen en geld hebben’. Dat uiteindelijk geen geld van de aangever is weggenomen, staat aan een bewezenverklaring van een poging daartoe niet in de weg.
Gelet hierop acht het hof dan ook wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en 2 is tenlastegelegd.

Kwalificatie

Aan de kwalificatie van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde wordt toegevoegd:
‘de eendaadse samenloop van’.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest, met aftrek en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 90 dagen, subsidiair 45 dagen hechtenis, zal worden opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan poging diefstal met geweld in vereniging. Zij wilden de aangever een lesje leren en hebben hem opzettelijk in de val gelokt, waarna de verdachte de aangever heeft aangevallen in zijn auto. Nadat de verdachte de autoruit heeft ingetikt is hij de aangever met een moersleutel te lijf gegaan, waardoor de aangever pijn en letsel heeft bekomen. Door aldus te handelen hebben de verdachte en zijn medeverdachte hevige gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij de aangever. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven nog lange tijd nadelige, psychische gevolgen kunnen ondervinden. Door de vernielde autoruit heeft de aangever bovendien financiële schade geleden. Het hof rekent de verdachte deze laffe daad ten zeerste aan.
Voorts heeft het hof acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
In het voordeel van de verdachte houdt het hof rekening met het feit dat de verdachte blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 juli 2020 niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst van met name het onder 1 bewezenverklaarde feit, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Door en namens de verdachte is ter terechtzitting naar voren gebracht dat hij fulltime werkt, zijn schulden aflost en dat hij is gestopt met blowen. Gelet hierop en gezien het feit dat de verdachte er blijk van heeft gegeven het kwalijke van zijn handelen in te zien, zal het hof het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf beperken tot de duur van het reeds door de verdachte ondergane voorarrest en de ernst van de feiten mede in een taakstraf van na te melden duur tot uitdrukking brengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 55, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
130 (honderddertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
90 (negentig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.H.C. van Ginhoven, mr. M. Senden en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van
mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
20 augustus 2020.
mr. J.H.C. van Ginhoven is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
========================================================================
[…]