In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1998, was in eerste aanleg veroordeeld voor poging tot diefstal met geweld in vereniging en vernieling. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf, die werd vernietigd. De verdachte had samen met een medeverdachte een slachtoffer in een auto aangevallen met de bedoeling om geld afhandig te maken. Het hof oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer opzettelijk in de val hadden gelokt en dat de verdachte het slachtoffer met een moersleutel had geslagen, wat leidde tot letsel. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet het oogmerk had om wederrechtelijk toe te eigenen en dat de vernieling van de autoruit niet opzettelijk was. Het hof verwierp deze verweren en oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De opgelegde straffen werden aangepast, waarbij het hof rekening hield met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan. De verdachte kreeg een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf opgelegd.