ECLI:NL:GHAMS:2020:3915

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
23-005241-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs van diefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor diefstal van een schoudertas met een waarde van ongeveer € 7.000,00, die op 29 november 2015 in Amsterdam zou zijn gestolen. De aangeefster, [benadeelde], deed aangifte van de diefstal, waarbij zij verklaarde dat zij door drie mannen was beroofd. De verdachte en medeverdachten werden kort na de diefstal aangehouden, maar de verklaringen van zowel de aangeefster als de getuigen waren wisselend en tegenstrijdig. Het hof oordeelde dat, hoewel er aanwijzingen waren dat de verdachte betrokken was bij de beroving, er onvoldoende bewijs was om de verdachte wettig en overtuigend schuldig te verklaren. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden. Tevens werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-005241-15
datum uitspraak: 3 september 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 december 2015 in de strafzaak onder de parketnummers 13-703383-15 en 13-701196-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
(post)adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 29 november 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (schouder)tas met een inhoud van ongeveer 7000 euro, in elk geval enig goed en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof weliswaar tot dezelfde beslissing komt als de politierechter, maar de motivering van die beslissing op onderdelen afwijkt van die van de politierechter.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft vrijspraak van de verdachte gevorderd.
De raadsman heeft eveneens tot vrijspraak geconcludeerd.
Het hof leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep het volgende af.
Op 29 november 2015 heeft [benadeelde] aangifte gedaan van diefstal van haar schoudertas met daarin € 7.000,00. De aangeefster was met haar vriend, getuige [getuige], in de Rietwijkerstraat te Amsterdam toen zij naar eigen zeggen door drie mannen werd beroofd van haar tas. De mannen zouden zijn wegreden in een auto met het kenteken [kenteken]. Ongeveer vijf kwartier later werd de auto met dit kenteken gesignaleerd op de rijksweg A4 ter hoogte van Nieuw Vennep en zijn de verdachte en de medeverdachten aangehouden. Het uiterlijk van de verdachte en van medeverdachte [medeverdachte] vertoonde gelijkenissen met de door de aangeefster en de getuige opgegeven signalementen van twee daders van de diefstal. Voorts zijn in de fouillering van de medeverdachten grote contante geldbedragen aangetroffen.
De verdachten hebben, geconfronteerd met het voor hen belastende bewijsmateriaal, wisselende en tegenstrijdige verklaringen afgelegd over hun gedragingen en vervoersbewegingen voorafgaand aan het tenlastegelegde feit en daarna.
Het hof constateert daarnaast dat ook de aangeefster en de getuige wisselende en tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd, met name ten aanzien van de wijze waarop de diefstal zou hebben plaatsgevonden en de reden van hun aanwezigheid in Amsterdam met een groot contant geldbedrag op zak. Hun verklaringen worden bovendien niet gesteund door ander (onafhankelijk) bewijsmateriaal in het dossier.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat weliswaar diverse omstandigheden wijzen in de richting van de verdachte en de medeverdachten als betrokkenen bij de beroving van de aangeefster, maar kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld wat zich precies heeft afgespeeld. Dit brengt mee dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.000,00. De politierechter heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 mei 2015 (parketnummer 13-701196-15), voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde. Ter terechtzitting heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot afwijzing van de vordering. De raadsman heeft zich bij dat standpunt aangesloten.
Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Wijst af de vordering tenuitvoerlegging (parketnummer 13-701196-15).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. A.M. van Woensel en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 september 2020.
mrs. A. Dantuma-Hieronymus en D. Boessenkool zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]