ECLI:NL:GHAMS:2020:3913

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
23-001864-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep na onduidelijkheden in bewijsvoering en tegenstrijdige verklaringen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal van een schoudertas met een waarde van ongeveer € 7.000,00. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 29 november 2015, waarbij de aangeefster aangaf door drie mannen te zijn beroofd. De verdachte en zijn medeverdachten werden kort na de diefstal aangehouden, maar de bewijsvoering was omstreden. Tijdens de zittingen in zowel eerste aanleg als hoger beroep kwamen er verschillende verklaringen naar voren van zowel de verdachte als de getuigen, die vaak tegenstrijdig waren. Het hof concludeerde dat, hoewel er aanwijzingen waren dat de verdachte betrokken was bij de beroving, er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. De advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte hadden beide vrijspraak gevorderd, en het hof volgde deze conclusie. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten. Tevens werd besloten dat het in beslag genomen geldbedrag van € 1.790,00 aan de verdachte moest worden geretourneerd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001864-16
datum uitspraak: 3 september 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2016 in de strafzaak onder parketnummer
13-703385-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
postadres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 augustus 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 29 november 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (schouder)tas met een inhoud van ongeveer 7000 euro, in elk geval enig goed en/of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.
Vrijspraak
De advocaat-generaal heeft vrijspraak van de verdachte gevorderd.
De raadsman heeft eveneens tot vrijspraak geconcludeerd.
Het hof leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep het volgende af.
Op 29 november 2015 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van diefstal van haar schoudertas met daarin € 7.000,00. De aangeefster was met haar vriend, getuige [getuige], in de Rietwijkerstraat te Amsterdam toen zij naar eigen zeggen door drie mannen werd beroofd van haar tas. De mannen zouden zijn wegreden in een auto met het kenteken [kenteken]. Ongeveer vijf kwartier later werd de auto met dit kenteken gesignaleerd op de rijksweg A4 ter hoogte van Nieuw Vennep en zijn de verdachte en de medeverdachten aangehouden. Het uiterlijk van de twee medeverdachten vertoonde gelijkenissen met de door de aangeefster en de getuige opgegeven signalementen van twee daders van de diefstal. Voorts zijn in de fouillering van de verdachte en van medeverdachte Imanuel grote contante geldbedragen aangetroffen.
De verdachten hebben, geconfronteerd met het voor hen belastende bewijsmateriaal, wisselende en tegenstrijdige verklaringen afgelegd over hun gedragingen en vervoersbewegingen voorafgaand aan het tenlastegelegde feit en daarna.
Het hof constateert daarnaast dat ook de aangeefster en de getuige wisselende en tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd, met name ten aanzien van de wijze waarop de diefstal zou hebben plaatsgevonden en de reden van hun aanwezigheid in Amsterdam met een groot contant geldbedrag op zak. Hun verklaringen worden bovendien niet gesteund door ander (onafhankelijk) bewijsmateriaal in het dossier.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat weliswaar diverse omstandigheden wijzen in de richting van de verdachte en de medeverdachten als betrokkenen bij de beroving van de aangeefster, maar kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld wat zich precies heeft afgespeeld. Dit brengt mee dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft het hof nog nadrukkelijk verzocht te responderen op het door de verdediging gepresenteerde alibi van de verdachte. Zij heeft in dit verband, samengevat, het volgende aangevoerd.
De verdachte, die niet voldoet aan (een van) de door de aangevers opgegeven signalementen, heeft van meet af aan een gedetailleerde en verifieerbare verklaring afgelegd over zijn doen en laten op 29 november 2015, de dag van de diefstal. Het openbaar ministerie en de politie hebben echter pas na lange tijd gebrekkig onderzoek gedaan naar het alibi van de verdachte. De verdediging heeft zelf ontlastend bewijs boven tafel gekregen: volgens zijn OV-chipkaart heeft de verdachte op 29 november 2015 om 19.18 uur ingecheckt in een tram op Amsterdam Centraal Station, waardoor hij op het tijdstip van de diefstal niet daar ter plaatse kan zijn geweest.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 29 november 2015 rond 17.30 naar de [café] in het Wallengebied is gegaan en dat hij ongeveer een uur later met een taxi richting het Hoofddorpplein is gegaan. Dat noopte de politie en het openbaar ministerie niet tot nader onderzoek naar (camerabeelden van) de [café] noch naar OV-informatie. Ten tijde van de onderhavige diefstal – omstreeks 19.15 uur – was de verdachte naar eigen zeggen immers niet meer in de [café], zodat eventuele camerabeelden van de [café] niet relevant zouden zijn. En bij zijn tocht naar het Hoofddorpplein maakte de verdachte naar eigen zeggen gebruik van een taxi, zodat gegevens op zijn OV-chipkaart niet op voorhand relevant konden worden geacht. Daarnaast heeft de verdachte bij de politie, en zelfs ter terechtzitting in eerste aanleg, niet gezegd dat hij in een tram had gezeten.
Ook het verwijt aan politie en openbaar ministerie inzake het niet onderzoeken van de telefoon van de verdachte is niet op zijn plaats. Ten aanzien van het Snapchat-filmpje dat de verdachte zou hebben gemaakt in de taxi, welk filmpje nadien nog 24 uur op de telefoon van de verdachte te zien zou zijn geweest, merkt het hof op dat de verdachte daarvan (tegenover de politie) pas melding heeft gemaakt nadat die 24 uur al waren verstreken. De telefoon van de verdachte, althans de telefoon die hij heeft aangeleverd, is in opdracht van het hof uiteindelijk wel onderzocht, maar die telefoon bleek slechts vier maanden te zijn gebruikt om te bellen in 2016 (derhalve nà de vermeende diefstal) en er stonden geen WhatsApp-berichten (meer) op de telefoon rond de datum van de diefstal. De verdachte heeft daarvoor geen verklaring kunnen of willen geven. Evenmin heeft hij kunnen uitleggen waar de in hoger beroep overgelegde WhatsApp-berichten, die hij met medeverdachte [medeverdachte] zou hebben uitgewisseld, vandaan kwamen. Het ontlastende karakter van die WhatsApp-berichten is ook in zoverre beperkt, dat een datum ontbreekt en alleen de naam “[naam]” te zien is.
Het hof concludeert dan ook dat – hoewel niet valt uit te sluiten dat de verdachte op 29 november om 19.18 heeft ingecheckt in een tram op Amsterdam CS – het betoog van de verdediging bepaald niet duidt op een (sluitend) alibi dat ten onrechte niet is onderzocht door politie en openbaar ministerie. Dit kan deze instanties dan ook niet worden tegengeworpen.

Beslag

Nu de verdachte wordt vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde dient naar het oordeel van het hof het onder de verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven geldbedrag van € 1.790,00 te worden geretourneerd aan de verdachte.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag van € 1.790,00.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. A.M. van Woensel en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 september 2020.
mrs. A. Dantuma-Hieronymus en D. Boessenkool zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]