In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden voor het voorhanden hebben van een wapen van categorie III. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar de straf opgehoogd naar zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 11 november 2019 en 20 augustus 2020. De verdachte had een revolver in zijn woning, verstopt in een emmer hondenvoer, met daarbij tien scherpe kogelpatronen. Het hof oordeelde dat het bezit van een dergelijk vuurwapen onaanvaardbare risico’s met zich meebrengt en dat de verdachte geen verantwoordelijkheid nam voor zijn handelen. De strafoplegging is gegrond op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie. Het hof heeft de ernst van het feit en de maatschappelijke problematiek van vuurwapengebruik in Nederland in zijn oordeel betrokken. De beslissing van het hof is dat de gevangenisstraf van zes maanden wordt opgelegd, met een voorwaardelijk deel van drie maanden, en dat het vonnis voor het overige wordt bevestigd.