In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 16 december 2019. De verdachte, geboren in Suriname in 1967 en thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad, was beschuldigd van het opzettelijk invoeren van ongeveer 5466,5 gram cocaïne op 19 september 2019 te Schiphol. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het bewezen verklaarde als strafbaar gekwalificeerd. De verdachte werd eerder niet voor soortgelijke feiten veroordeeld.
Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan de invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, wat een bedreiging vormt voor de volksgezondheid en gebruikerscriminaliteit met zich meebrengt. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 37 maanden, maar het hof heeft, na afweging van de omstandigheden, besloten om de gevangenisstraf te verhogen naar 39 maanden, met inachtneming van de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De op te leggen straf is gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde. Het hof heeft de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering gebracht op de opgelegde gevangenisstraf. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof en is ondertekend door de griffier, hoewel mr. B. van der Werf niet in staat was om het arrest te ondertekenen.