ECLI:NL:GHAMS:2020:3902

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
23-001131-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake bedreiging van een beveiligingsmedewerker

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin de verdachte werd veroordeeld voor bedreiging van een beveiligingsmedewerker. De bedreiging vond plaats op 25 oktober 2014 te Alkmaar, waarbij de verdachte de woorden uitsprak: 'Ik weet wie jij bent, je bent aan de beurt. Ik vermoord je'. De verdachte heeft in eerste aanleg een geldboete van € 100,00 opgelegd gekregen, die bij gebreke van betaling vervangen kan worden door twee dagen hechtenis. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, maar werd in eerste instantie niet-ontvankelijk verklaard door het gerechtshof. Dit arrest werd echter door de Hoge Raad vernietigd, waardoor de zaak opnieuw door het gerechtshof moest worden behandeld.

Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte vrijspraak bepleit, stellende dat de aangifte geen steun vindt in andere bewijsmiddelen en dat de verklaring van een getuige niet gebruikt mag worden vanwege een schending van het ondervragingsrecht. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een schending van het ondervragingsrecht en dat de verklaring van de getuige betrouwbaar was. Het hof heeft de tenlastelegging bewezen verklaard en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een geldboete van € 100,00, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn, maar zonder verdere matiging van de straf.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 23, 24, 24c, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de verdachte als strafbaar verklaard voor de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De uitspraak is gedaan op 18 december 2020.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001131-20
datum uitspraak: 18 december 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen – na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 12 mei 2020 – op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 18 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer
15-236423-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
adres: [adres].

Procesgang

Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 4 april 2019 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 12 mei 2020 het arrest van het gerechtshof inhoudende de niet-ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep op grond van artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering vernietigd, en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen teneinde deze, met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad, opnieuw te berechten en af te doen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 december 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 25 oktober 2014 te Alkmaar [slachtoffer] (beveiligheidsmedewerker) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik weet wie jij bent, je bent aan de beurt. Ik vermoord je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep en overeenkomstig zijn ingediende appelschriftuur vrijspraak bepleit nu de aangifte geen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de verklaring van getuige [getuige] niet tot het bewijs mag worden gebezigd omdat dit een schending van het ondervragingsrecht in de zin van artikel 6, derde lid, sub d van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zou opleveren, en subsidiair omdat die verklaring onbetrouwbaar is.
Het hof overweegt als volgt.
Op 25 oktober 2014 te Alkmaar ontstond een woordenwisseling tussen de aangever (een beveiligingsmedewerker bij een horecabedrijf) en de verdachte. Volgens de aangever is hij daarbij bedreigd met de woorden: "Ik weet wie jij bent, je bent aan de beurt! Ik vermoord je!". Getuige [getuige] was aanwezig bij dit incident en heeft daarover verklaard dat hij een man tegen de beveiligingsmedewerker hoorde zeggen: "Ik weet je te vinden. Ik maak je dood. Jij bent de laatste!".
In eerste aanleg is getuige [getuige] op 9 november 2017 gehoord bij de rechter-commissaris, waarbij de raadsman van de verdachte aanwezig was en in de gelegenheid is gesteld de getuige vragen te stellen. Het standpunt van de raadsman, dat getuige [getuige] bij die gelegenheid wel
konverklaren maar niet heeft
willenverklaren vanwege zijn onvrede over de wijze waarop hij was meegebracht, wordt niet door het hof gevolgd. Uit het proces-verbaal van dat verhoor volgt immers dat de getuige – nadat hem door de rechter-commissaris duidelijk was gemaakt dat hij niet de keuze had om wel of niet te verklaren, maar moest vertellen wat hij wist – heeft verklaard: ‘Ik weet serieus niets meer’. Gelet op het tijdsverloop tussen het tenlastegelegde feit en de datum van voornoemd verhoor acht het hof het geenszins denkbeeldig dat deze getuige toen naar waarheid heeft verklaard.
Uit het voorgaande concludeert het hof dat, in tegenstelling tot hetgeen de raadsman stelt, bij getuige [getuige] geen sprake was van onwil maar van de
onmogelijkheidom nog (gedetailleerd) te verklaren. Hiermee is wel degelijk sprake geweest van een effectieve mogelijkheid voor de verdediging om de getuige te ondervragen en is van een schending van het ondervragingsrecht als bedoeld in artikel 6, derde lid, sub d EVRM geen sprake. Het hof ziet geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring die de getuige vlak na het feit tegenover de politie aflegde, welke op verschillende details overeenkomt met de andere verklaringen die zich in het dossier bevinden en met waarnemingen van verbalisanten ter plaatse.
Het hof verwerpt de tot vrijspraak strekkende verweren van de raadsman en zal de oorspronkelijke verklaring van [getuige] tot het bewijs bezigen. Nu deze verklaring de aangifte in voldoende mate ondersteunt, acht het hof de tenlastegelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 oktober 2014 te Alkmaar [slachtoffer] (beveiligingsmedewerker) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik weet wie jij bent, je bent aan de beurt. Ik vermoord je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 100,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door twee dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft bedreigende woorden tegen de aangever geuit en daardoor gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij de aangever en hem in zijn persoonlijke integriteit aangetast.
Het hof heeft bij het bepalen van de soort en de omvang van de aan de verdachte op te leggen straf gelet op de straffen die voor feiten als de onderhavige worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Volgens de LOVS is het uitgangspunt bij een bedreiging een geldboete van € 250,00, hetgeen het hof in beginsel passend acht. In het tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde ziet het hof echter aanleiding de hoogte van deze geldboete te matigen tot een bedrag van € 100,00. Toepassing geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals door de advocaat-generaal is voorgesteld, doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de ernst van het feit.
Ten aanzien van het door de raadsman gevoerde verweer dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden, overweegt het hof dat de redelijke termijn weliswaar is overschreden, maar dat de hoogte van de op te leggen straf zich niet voor (verdere) matiging leent. Het hof volstaat dus met de enkele constatering van de termijnoverschrijding.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 100,00 (honderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
18 december 2020.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.