ECLI:NL:GHAMS:2020:3901

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
21 april 2021
Zaaknummer
23-000644-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake winkeldiefstal met verwerping van het verweer omtrent het ontbreken van oogmerk

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 14 februari 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1988 in voormalig Tsjecho-Slowakije, was beschuldigd van winkeldiefstal. De tenlastelegging betrof het wegnemen van een kam en crème uit een warenhuis in Amsterdam op 30 juli 2019, met het oogmerk om deze goederen wederrechtelijk toe te eigenen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 4 december 2020 heeft de raadsman vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte niet het oogmerk had om de goederen te stelen. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte de goederen op haar tas had gelegd en zonder betaling het warenhuis had verlaten, wat duidt op de intentie tot diefstal. De verklaring van de verdachte dat zij de goederen was vergeten, werd door het hof als ongeloofwaardig beschouwd, mede gezien de camerabeelden die aantonen dat zij een hand vrij had. Het hof heeft de tenlastegelegde diefstal wettig en overtuigend bewezen verklaard en het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 200,00, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van vier dagen bij gebreke van betaling. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte, maar zag geen aanleiding om de hoogte van de straf te matigen. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 23, 24, 24c, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000644-20
datum uitspraak: 18 december 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 februari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-184010-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (voormalig Tsjecho-Slowakije) op [geboortedag] 1988,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
4 december 2020.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 30 juli 2019 te Amsterdam een kam en/of creme, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [winkel] (vestiging [vestiging]), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat de verdachte niet het oogmerk had zich de goederen wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof overweegt als volgt.
Niet ter discussie staat dat de verdachte op 30 juli 2019 uit de schappen van warenhuis [winkel] te Amsterdam een kam en crème heeft gepakt, deze op haar tas heeft gelegd en naar buiten is gelopen zonder deze goederen ter betaling aan te bieden. Dat de verdachte na het plaatsen van die goederen op haar tas, haar jas daar overheen heeft gelegd, maakt dat deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht zijn geweest op het wegnemen van de producten met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De verklaring van de verdachte dat zij haar handen vol had en om die reden de producten op haar tas had gelegd en deze vervolgens was vergeten, acht het hof niet geloofwaardig. Die stelling houdt allereerst geen stand nu uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte nog een hand vrij had. Daarbij overweegt het hof voorts dat de kam op enig moment
inde tas van de verdachte terecht is gekomen nu dit product blijkens het aangifteformulier uit haar tas werd gehaald in de onderzoekskamer, hetgeen de stelling van de verdachte eveneens weerspreekt.
Het hof acht de tenlastegelegde diefstal dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 30 juli 2019 te Amsterdam een kam en crème, toebehorend aan [winkel] (vestiging [vestiging]), heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 200,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door vier dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal en heeft daarmee inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het betreffende winkelbedrijf. Winkeldiefstal is een ergerlijk feit, dat naast schade ook hinder veroorzaakt voor het gedupeerde winkelbedrijf en voor andere klanten.
Het hof heeft bij het bepalen van de soort en de omvang van de aan de verdachte op te leggen straf gelet op de straffen die voor feiten als de onderhavige worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Volgens de LOVS is het uitgangspunt bij een verdachte die zich schuldig maakt aan winkeldiefstal, zonder dat sprake is van recidive, een geldboete ter hoogte van € 200,00. Gelet op al het voorgaande, en op het feit dat de verdachte blijkens een uittreksel uit haar Justitiële Documentatie van 25 november 2020 niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld, acht het hof een geldboete van voornoemd bedrag passend en geboden. In de door de verdachte aangevoerde persoonlijke omstandigheden, zoals de door haar veronderstelde reisbeperkingen richting de VS bij oplegging van straf, ziet het hof geen aanleiding geen straf op te leggen dan wel de hoogte daarvan te matigen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking van 31 juli 2019 onder CJIB-nummer [nummer].
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van
€ 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. J.H.C. van Ginhoven en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
18 december 2020.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.