In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor openlijk geweld en mishandeling, maar heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zittingen in hoger beroep, die plaatsvonden op 5 juni 2018, 22 oktober 2018, 13 februari 2020 en 22 september 2020, zijn camerabeelden getoond die cruciaal waren voor de beoordeling van de zaak. Het hof concludeerde dat de medeverdachte enkel had geprobeerd een gevecht te stoppen en niet had deelgenomen aan het geweld. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat er sprake was van openlijk geweld.
Daarnaast werd vastgesteld dat er over en weer provocatie was tussen de verdachte en de aangeefster. De verdachte had gereageerd op een aanvallende handeling van de aangeefster, waardoor zijn handelen niet als mishandeling kon worden gekwalificeerd. Het hof sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de tenlastegelegde feiten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding, waarbij beide partijen hun eigen kosten moesten dragen.