In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Suriname in 1982, was aangeklaagd voor het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van lamellen die toebehoorden aan zijn ex-partner in Zaandam op 27 juli 2018. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 16 uren, met een vervangende hechtenis van 8 dagen en een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal had dezelfde straf gevorderd in hoger beroep, terwijl de raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak en, indien het hof tot een bewezenverklaring zou komen, toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft de verklaring van de aangeefster, die de vernieling had gemeld, als geloofwaardig beoordeeld en deze ondersteund door camerabeelden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de vernieling en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte werd opnieuw veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 16 uren, met een vervangende hechtenis van 8 dagen, en de proeftijd werd vastgesteld op 2 jaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn strafblad, waaruit bleek dat hij eerder veelvuldig was veroordeeld voor misdrijven. Het hof oordeelde dat, ondanks positieve ontwikkelingen in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de ernst van het feit en zijn strafblad een lagere straf niet rechtvaardigden.