ECLI:NL:GHAMS:2020:3832

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2020
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
23-002463-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om terugwijzing wegens ontbreken geldige afstandsverklaring afgewezen in zaak van winkeldiefstal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Letland en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zaanstad, was veroordeeld voor winkeldiefstal. De raadsman van de verdachte verzocht om terugwijzing naar de rechtbank, omdat de verdachte in eerste aanleg zonder geldige afstandsverklaring was berecht. Het hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat het recht op berechting in twee instanties niet was geschonden. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep had de berechting op tegenspraak plaatsgevonden. Het hof oordeelde dat de verdachte afstand had gedaan van zijn aanwezigheidsrecht en dat het ontbreken van een schriftelijke afstandsverklaring geen reden was voor terugwijzing.

De tenlastelegging betrof de diefstal van snoep uit een supermarkt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op camerabeelden te zien was terwijl hij een Redband-product onder zijn jas wegstopte en de winkel verliet zonder te betalen. De verdachte had wisselende verklaringen afgelegd over zijn aanwezigheid in de winkel, wat het hof als niet aannemelijk beschouwde. Uiteindelijk oordeelde het hof dat de verdachte schuldig was aan de diefstal en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De politierechter had de verdachte al veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, en het hof bevestigde deze straf, rekening houdend met de ernst van het feit en de recidive van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002463-19
datum uitspraak: 26 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 20 juni 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-139095-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Letland) op [geboortedag] 1979,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Verzoek om terugwijzing

De raadsman heeft zich in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat de zaak dient te worden teruggewezen naar de rechtbank nu de destijds gedetineerde verdachte in eerste aanleg, zonder geldige afstandsverklaring, buiten zijn afwezigheid is berecht en hij recht heeft op een berechting in twee feitelijke instanties.
Het hof overweegt als volgt.
Het standpunt van de raadsman, inhoudende dat het recht van berechting in twee instanties is geschonden, mist feitelijke grondslag, nu zowel in eerste aanleg als in hoger beroep berechting op tegenspraak heeft plaatsgevonden.
Voor zover in het verweer van de raadsman ligt besloten dat de verdachte geen gebruik heeft kunnen maken van zijn aanwezigheidsrecht merkt het hof op dat blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg de bode heeft verklaard dat de verdachte afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht, waarna de raadsvrouw heeft verklaard uitdrukkelijk gemachtigd te zijn de verdediging te voeren. Hetgeen de verdachte hierover ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, namelijk dat hij een uur eerder aanwezig was (het hof begrijpt: voor aanvang van de zitting in eerste aanleg) en dat tegen hem is gezegd dat hij een uur te laat was, acht het hof niet aannemelijk. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de mededeling van de bode, te minder nu klaarblijkelijk ook de raadsvrouw in eerste aanleg is uitgegaan van de juistheid van die mededeling. Het hof ziet daarom geen reden om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank. Dat het dossier geen schriftelijke afstandsverklaring bevat is een verzuim, dat in het onderhavig geval evenwel niet tot terugwijzing naar de eerste rechter dient te leiden.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 juni 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, cake en snoep, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan de [winkel], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde nu uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte het snoepgoed uit de winkel heeft gepakt.
Uit de aangifte van supermarkt [winkel] volgt dat bij de verdachte een Redband-product (het hof begrijpt: snoep) is aangetroffen. Op camerabeelden van de supermarkt is te zien dat de verdachte een Redband-product wegstopt onder zijn jas, vervolgens de kassa passeert en de supermarkt verlaat zonder iets ter betaling aan te bieden. Uit de aangifte en de camerabeelden volgt verder dat de verdachte in de supermarkt aanwezig was met een andere man, die – zoals deze man ook heeft bekend – toen en aldaar cake heeft gestolen. Deze man verklaart dat hij samen met de verdachte in de winkel aanwezig was, noemt de verdachte een vriend van hem en weet zijn voornaam.
Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof op zich redengevend voor het bewijs van de aan de verdachte tenlastegelegde winkeldiefstal. Dit is evenwel anders indien de verdachte een aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven. De verklaringen die de verdachte heeft gegeven zijn wisselend: zo zou hij eerst met een vriend in de supermarkt zijn geweest, later die supermarkt in geen geval hebben betreden en ten slotte zou hij wel de supermarkt binnen zijn gegaan maar deze weer hebben verlaten omdat de supermarkt het product dat hij zocht niet had. Verder kent de verdachte de betreffende man naar eigen zeggen niet, maar werd hij enkel door deze man aangesproken. Gelet op deze wisselingen acht het hof de stelling van de verdachte dat het Redband-product van hem was en niet door hem in de winkel was weggenomen niet aannemelijk.
Het hof acht aldus bewezen dat de verdachte het Redband-product heeft gestolen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 juni 2019 te Amsterdam snoep, dat aan [winkel] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Dat is een hinderlijk feit dat schade en overlast oplevert voor het gedupeerde bedrijf.
Nu de verdachte, gelet op het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 september 2020, meermalen onherroepelijk voor winkeldiefstal is veroordeeld is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. M.L.M. van der Voet en mr. K.J. Veenstra, in tegenwoordigheid van mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
26 oktober 2020.
De jongste raadsheer is verhinderd dit arrest mede te ondertekenen.