ECLI:NL:GHAMS:2020:3829

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
23-002481-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door middel van valse sleutel, meermalen gepleegd, door onbevoegd gebruik van overschrijvingskaarten van oudere dame

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van diefstal door middel van een valse sleutel, waarbij hij meermalen gebruik heeft gemaakt van overschrijvingskaarten van een oudere dame. De tenlastelegging omvatte onder andere het wegnemen van een potje zout en geldbedragen van in totaal € 500 en € 22.000, toebehorende aan de benadeelde partij. De verdediging voerde aan dat de getuige niet gehoord kon worden en dat er innerlijke tegenstrijdigheden in de verklaringen van de getuige waren, maar het hof verwierp deze verweren. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en kwam tot een andere bewezenverklaring dan de rechtbank. De verdachte werd vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar voor de overige feiten werd hij veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een onvoorwaardelijke taakstraf van 80 uur. Daarnaast werd een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gedaan, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de schade die hij had veroorzaakt. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer, dat inmiddels was overleden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002481-18
datum uitspraak: 20 oktober 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 29 juni 2018 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-151789-17 (hierna: zaak A) en 15-036590-17 (hierna: zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlands-Indië) op [geboortedag] 1948,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlasteleggingen
Gelet op de in eerste aanleg (in zaak B) toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd
in
zaak Adat:
hij op of omstreeks 9 augustus 2017 te Haarlem, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een potje zout, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkel], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
en
in zaak Bdat:

1.primairhij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01-07-2016 t/m 04-07-2016 te Heemstede althans in Haarlem, in ieder geval in Nederland (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag (voor een totaal van € 500), althans (telkens) enig geldbedrag, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door (telkens) (zonder toestemming) gebruik te maken van een overschrijvingskaart toebehorende aan die [benadeelde];1. subsidiairhij, in of omstreeks 01-07-2016 tot en met 04-07-2016 te Heemstede, althans in Haarlem, in ieder geval in Nederland, opzettelijk een geldbedrag van € 500, althans een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als gebruiker van en/of als gerechtigde tot de rekeningnummers [rekeningnummer 1] en/of [rekeningnummer 2] en/of [rekeningnummer 3], onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

2.primairhij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01-01-2015 tot en met 04-11-2015 te Heemstede althans in Haarlem, in ieder geval in Nederland (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag (voor een totaal van ongeveer € 22.000), althans (telkens) enig geldbedrag, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;

2.subsidiairhij, in of omstreeks 01-01-2015 tot en met 04-11-2015 te Heemstede, althans in Haarlem, in ieder geval in Nederland opzettelijk een geldbedrag van € 22.000, althans een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als gebruiker van en/of als gerechtigde tot de rekeningnummers [rekeningnummer 1] en/of [rekeningnummer 2] en/of [rekeningnummer 3], onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Vrijspraak ten aanzien van het in zaak B onder 2 tenlastegelegde
Met de raadsvrouw en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet wettig is bewezen hetgeen de verdachte in zaak B onder 2 primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het in zaak A tenlastegelegde
Naar het oordeel van het hof kan het handelen van de verdachte, zoals dat uit de na het eventueel instellen van beroep in cassatie op te nemen bewijsmiddelen volgt, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet anders worden geduid dan dat het opzet van de verdachte was gericht op de wederrechtelijke toe-eigening van het potje zout. Het tot vrijspraak strekkende verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 tenlastegelegde
Op 18 juli 2016 heeft [naam], de zoon van [benadeelde] (hierna: [benadeelde]), namens haar aangifte gedaan van ongeoorloofde overboekingen via overschrijvingskaarten van [benadeelde]. Het betrof twee overboekingen van een totaalbedrag van € 500,00 naar een en/of-rekening van de verdachte en zijn vrouw. Deze overboekingen vinden bevestiging in de zich in het dossier bevindende kopieën van de overschrijvingskaarten en van de mutaties van de betreffende en/of-rekening. De in de aangifte bedoelde wederrechtelijkheid van verdachtes handelen vindt bevestiging in de op 30 juli 2017 door [benadeelde] afgelegde verklaring, inhoudende dat de verdachte of zijn vrouw met een overschrijvingskaart € 500,00 van haar rekening hebben ‘gejat’ in de veronderstelling dat zij, [benadeelde], dat toch niet zou ontdekken.
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat deze verklaring van [benadeelde] tot het bewijs kan worden gebezigd, ondanks het feit dat de verdediging haar, hoewel de verdediging daarom heeft verzocht, wegens de slechte gezondheidstoestand en het latere overlijden van [benadeelde], niet als getuige heeft kunnen horen. Daartoe is redengevend dat de verklaring van [benadeelde] naar het oordeel van het hof niet het enige of beslissende (
sole or to a decisive degree) bewijsmateriaal betreft. Deze verklaring vindt immers in belangrijke mate steun in vorenbedoelde andere bewijsmiddelen, maar ook in de verklaringen van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij na zijn breuk met [benadeelde] met overschrijvingskaarten van [benadeelde] geld van haar rekening naar de en/of-rekening van hem en zijn vrouw heeft gestort, onder vermelding van de naam van zijn vrouw. Op 12 december 2016 heeft de verdachte verklaard dat het hem duidelijk was dat hij niet langer bevoegd was om namens [benadeelde] op te treden: “Ja. Dat heb ik al lang laten varen”.
Het voorgaande, in samenhang met het gegeven dat door [benadeelde] in 2015 tegen de verdachte aangifte was gedaan van verduistering, duidt erop dat de verdachte in 2016 niet (meer) bevoegd was gebruik te maken van de overschrijvingskaarten en dat hem dat ook volstrekt duidelijk was.
Voor zover de raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verklaringen van [benadeelde] (voorts) niet tot het bewijs mogen worden gebezigd wegens innerlijke tegenstrijdigheden, overweegt het hof dat de door de raadsvrouw aangevoerde tegenstrijdigheden niet zien op hetgeen [benadeelde] heeft verklaard over het zonder toestemming gebruik maken van de betreffende overschrijvingskaarten door de verdachte, zodat ook die stelling niet in de weg staat aan het gebruik van die verklaring voor het bewijs.
Het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, brengt het hof tot de conclusie dat de verdachte zich geld, dat toebehoorde aan [benadeelde], wederrechtelijk heeft toegeëigend door tweemaal onbevoegd gebruik te maken van een overschrijvingskaart van [benadeelde]. De tot vrijspraak strekkende verweren worden in alle onderdelen verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A en in zaak B onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zaak A:hij op 9 augustus 2017 te Haarlem met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een potje zout, toebehorend aan [winkel].
Zaak B, 1. primair:hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot en met 4 juli 2016 in Nederland met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van in totaal € 500, toebehorend aan [benadeelde], waarbij verdachte telkens het weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door telkens zonder toestemming gebruik te maken van een overschrijvingskaart, toebehorende aan [benadeelde].
Hetgeen in zaak A en in zaak B onder 1 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Het in zaak B onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A en in zaak B onder 1 primair en 2 subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A en in zaak B onder 1 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1.000,00, indien niet voldaan te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee diefstallen door middel van een valse sleutel door onbevoegd gebruik te maken van overschrijvingskaarten. Hiermee heeft hij het toen op leeftijd zijnde en inmiddels overleden slachtoffer financieel benadeeld en haar eerder in hem gestelde, jarenlange vertrouwen ernstig beschaamd. Het hof acht het zeer kwalijk dat de verdachte, nadat het tot een breuk tussen hem en het slachtoffer was gekomen, zich over haar rug heeft verrijkt. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal, een ergerlijk feit dat hinder en schade oplevert voor het benadeelde bedrijf. Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte van 24 september 2020 is hij eerder ter zake van diefstal onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt in zijn nadeel.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat een geldboete, zoals door de advocaat-generaal gevorderd, geenszins recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde. In beginsel acht het hof enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd komt daarbij een gevangenisstraf van enkele weken in aanmerking. In het tijdsverloop sinds de bewezenverklaarde feiten ziet het hof echter aanleiding om – alles afwegende – deze gevangenisstraf in geheel voorwaardelijke vorm te gieten en hem daarnaast een taakstraf op te leggen. Met de voorwaardelijke straf wordt mede beoogd de verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten. Het hof heeft bij het bepalen van deze straffen rekening gehouden met de verklaringen die de verdachte bij de politie en de eerste rechter heeft afgelegd over zijn chronische aandoeningen en gebruik van medicijnen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 18.801,96, te vermeerderen met wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.990,91. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De gestelde schade bestaat uit de volgende posten:
▪ materiële schade:
overschrijfkaarten € 500,00
overgemaakte geldbedragen € 3.098,96
gepinde geldbedragen € 14.903,00
▪ immateriële schade € 300,00
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot de onder a) genoemde schadepost en de immateriële schade dient te worden toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering dient de worden verklaard i) vanwege de bepleite vrijspraak en ii) omdat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding vormt, of dat de vordering dient te worden afgewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde] op 25 december 2019 is overleden. Zij blijft formeel echter procespartij; aan haar ontvankelijkheid in de vordering staat dat niet in de weg.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde. Mitsdien heeft hij jegens de benadeelde partij onrechtmatig gehandeld en is hij aansprakelijk voor de schade die daarvan het rechtstreekse gevolg is.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak B onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het onder a) genoemde bedrag. Hierbij heeft het hof betrokken dat dit deel van de vordering van de zijde van de verdachte niet gemotiveerd is betwist. Nu de vordering het hof in zoverre niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering ten aanzien van die schadepost worden toegewezen.
De onder b) en c) genoemde schade houdt geen verband met de bewezenverklaarde feiten. De benadeelde partij kan daarom voor het overige niet in het tot compensatie van materiele schade strekkende deel van de vordering worden ontvangen.
Ten aanzien van de immateriële schade is het hof van oordeel dat door de benadeelde partij onvoldoende is gesteld om voor een plicht tot vergoeding van dergelijke schade een grondslag als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek te kunnen bieden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor een bedrag van € 300,00 zal worden afgewezen.
Het toe te wijzen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente. Het hof zal voorts de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak B onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A en in zaak B onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A en in zaak B onder 1 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij (wijlen) [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij (wijlen) [benadeelde] ter zake van het in zaak B onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van (de erfgenamen van) het slachtoffer, wijlen [benadeelde], ter zake van het in zaak B onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van (de erfgenamen van) het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schade op 4 juli 2016.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. J.J.I. de Jong en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van
mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
20 oktober 2020.