ECLI:NL:GHAMS:2020:3826

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
23-003853-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake stalking met bijzondere voorwaarden en strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 oktober 2019. De verdachte, geboren in 1961, was veroordeeld voor stalking van een slachtoffer met wie hij een buitenechtelijke relatie had. De verdachte had de aangeefster gedurende een periode van drie maanden op verschillende manieren belaagd, waaronder het sturen van vele berichten en het volgen van haar. Ondanks een contactverbod bleef hij haar lastigvallen, wat leidde tot ernstige inbreuken op haar persoonlijke levenssfeer en gevoelens van angst en onrust bij het slachtoffer.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging, die werd aangepast. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van 100 dagen opgelegd, waarvan 89 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op drie maanden, met een taakstraf van 120 uren en een vrijheidsbeperkende maatregel die de verdachte verbiedt om contact op te nemen met het slachtoffer voor een periode van 18 maanden. De vervangende hechtenis voor overtredingen van deze maatregel is vastgesteld op drie dagen per overtreding, met een maximum van zes maanden.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van de feiten, de psychologische toestand van de verdachte, en de noodzaak van behandeling om recidive te voorkomen. Het hof heeft de conclusies van een psychologisch rapport over de verdachte overgenomen, waarin werd vastgesteld dat hij lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis en andere psychische aandoeningen. Het hof heeft benadrukt dat de verdachte geen inzicht toont in de impact van zijn gedrag op het slachtoffer en dat behandeling noodzakelijk is voor zijn herstel en om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003853-19
datum uitspraak: 24 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 oktober 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-134515-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1961,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof met betrekking tot de bewezenverklaring niet tot andere inzichten gebracht dan de rechtbank. Het hof verenigt zich dan ook met het vonnis waarvan beroep en zal dit bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging, in zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Voorts zal het hof het vonnis vernietigen voor zover bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het vonnis genoemde slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast. Het hof zal in dit verband – met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering – het aantal dagen gijzeling bepalen.
Het hof stelt onderstaande motivering in de plaats van ‘6. Motivering van de sanctie’ en ‘7. Vrijheidsbeperkende maatregel’ in het vonnis.

Oplegging van straffen en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van drie jaren, onder algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden dat de verdachte (verkort weergegeven):
  • zich zal melden en blijven melden bij de Reclassering Nederland zo lang de reclassering dat nodig vindt;
  • zich laat opnemen op een forensisch psychiatrische afdeling (FPA) of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de reclassering, waarbij de duur van de opname nader is te bepalen door de reclassering in afstemming met de zorginstelling en maximaal drie maanden bedraagt;
  • zich laat behandelen door een nader te bepalen (forensisch) ambulante zorginstelling of soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering;
  • zich – in afwachting van passende zorg – houdt aan de afspraken met zijn huidige behandelaar, via de bedrijfszorg van de politie, alsmede meewerkt aan diagnostiek en verwijzing naar een passende zorginstelling.
Voorts heeft de rechtbank de maatregel opgelegd dat de verdachte voor een periode van 18 maanden op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1963 te [geboorteplaats 2] en de vervangende hechtenis per overtreding bepaald op drie dagen, met een maximum van zes maanden, alsmede de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf, met dezelfde bijzondere voorwaarden, alsmede tot dezelfde – dadelijk uitvoerbare – maatregel, als door de rechtbank in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht bij veroordeling een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen en om aan het voorwaardelijke deel geen bijzondere voorwaarden te verbinden. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis in een ander diagnostisch onderzoek bij de verdachte niet is bevestigd en dat de verdachte thans vrijwillig een behandeling volgt. Indien het hof overweegt wel bijzondere voorwaarden op te leggen, met name de voorwaarde van opname in een kliniek, heeft de raadsman het voorwaardelijke verzoek gedaan om de psychologische rapportage over de verdachte van 2 augustus 2019 te laten actualiseren en de reclassering navraag te laten doen over hoe de huidige behandeling van de verdachte verloopt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft de aangeefster, met wie hij ongeveer zes jaar een buitenechtelijke relatie had gehad, gedurende een periode van ruim drie maanden op diverse manieren belaagd. Nadat de aangeefster de relatie had beëindigd, heeft de verdachte haar lastiggevallen door haar veel mail-, sms- en WhatsApp-berichten te sturen en haar voorts te bellen en berichten op haar voicemail in te spreken. Daarnaast heeft hij haar stelselmatig gevolgd en geobserveerd en liet hij dit soms ook aan het slachtoffer weten. Dit gebeurde ook bij haar werk en bij haar woning. Ook nadat de verdachte in april 2019 een contactverbod met de aangeefster werd opgelegd door zijn werkgever, is hij de aangeefster blijven belagen.
Door zo te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. Uit de slachtofferverklaring van de aangeefster in eerste aanleg en in hoger beroep blijkt dat de gedragingen van de verdachte hevige gevoelens van angst, onrust en stress bij haar hebben veroorzaakt. Het hof rekent de verdachte aan dat hij geheel is voorbijgegaan aan de gevoelens van de aangeefster en haar gezin.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op het psychologisch rapport betreffende de verdachte, opgemaakt op 2 augustus 2019 door drs. [naam] , GZ-psycholoog. De conclusies van dit rapport houden (onder meer) het volgende in.
‘Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens in de zin van een posttraumatische stressstoornis en een depressieve stoornis en aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis. (…) Betrokkene kon de gebeurtenis emotioneel niet loslaten en wijt dit aan zijn PTSS. Onderzoeker denkt veeleer dat niet PTSS maar de BPS (
het hof begrijpt: borderline persoonlijkheidsstoornis) het handelen van betrokkene bepaald heeft. Betrokkene verdroeg het verbreken van de relatie niet, zijn houvast viel weg. (…) Een BPS leidt tot cognitieve vertekening zoals in het geval van het tenlastegelegde (…) de schuld bij het slachtoffer leggen, rationaliseren van en rechtvaardiging voor het stalken en het bagatelliseren van de gebeurtenissen en de impact op het slachtoffer. De BPS vermindert daarmee de keuzemogelijkheden van betrokkene waardoor hij met betrekking tot het tenlastegelegde in mindere mate over zijn wil kon beschikken. Onderzoeker adviseert het tenlastegelegde in verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen (…).
Betrokkene kan worden gezien als een afgewezen stalker. Betrokkene heeft met het belagen van het slachtoffer gepoogd de relatie te herstellen. Het stalken compenseert verloren gegane intimiteit door de illusie van nabijheid van een nog steeds bestaande relatie. Voor de risicotaxatie is van belang dat in dit onderzoek een persoonlijkheidsstoornis werd gevonden die cognitieve vertekeningen veroorzaakt in de perceptie van betrokkene. Betrokkene voelt zich onrechtvaardig behandeld door de manier waarop het slachtoffer de relatie beëindigde. Hij zei daar niets van te begrijpen en het niet te hebben zien aankomen. Betrokkene zegt daarmee ook de beslissing van het slachtoffer niet serieus te kunnen nemen. (…) Het recidiverisico is hoog. (…)
Betrokkene dient te worden behandeld voor zijn borderline persoonlijkheidsstoornis, de PTSS, de depressie en zijn stalkinggedrag. Deze stoornissen kunnen in feite niet los van elkaar worden gezien en vereisen een behandeling die recht doet aan de complexiteit van het beeld. Traumaverwerking alleen heeft op dit moment weinig zin. De mogelijkheid daartoe wordt gehinderd door de BPS en de depressie. Betrokkene kan de confrontatie met stressoren en traumata uit het verleden op dit moment niet aan. Tegelijkertijd valt op dit moment te twijfelen aan de effectiviteit van de behandeling in stalkings-programma’s nu betrokkene straks weer thuis woont en dagelijks met het slachtoffer geconfronteerd zal worden. Onderzoeker zou willen pleiten voor een korte klinische opname (van zes weken tot drie maanden) op een forensisch psychiatrische afdeling (bijvoorbeeld de FPA-[plaats]). Betrokkene kan daar vaste grond onder de voeten proberen te vinden en de gebeurtenissen van de laatste tijd op afstand plaatsen. Goede medicamenteuze ondersteuning kan betrokkene helpen zijn achterdocht en het gevoel van onveiligheid te verminderen. (…) Voorts dient betrokkene beter te leren omgaan met emoties en zijn impulsiviteit te leren beteugelen. Er zijn verschillende therapievormen beschikbaar die daarop inspelen. Tijdens de opname kan worden besloten welke gedragscomponenten in welke vorm het beste behandeld kunnen worden. Zodra het mogelijk is, kan klinische behandeling poliklinisch worden voortgezet, eventueel met gerichte stalkingsmodules. De complexiteit van het beeld maakt dat voor behandeling de tijd genomen moet worden. Een en ander zou kunnen plaatsvinden in het kader van bijzondere voorwaarden.
Onderzoeker adviseert voorts het toezicht op de behandeling, klinisch zowel als poliklinisch, in handen te geven van de reclassering. ’
Het hof verenigt zich met bovengenoemde conclusies en maakt die tot de zijne. Het hof merkt hierbij op dat ook ter terechtzitting in hoger beroep de verdachte de ernst van zijn handelen in het geheel niet lijkt in te zien, zijn handelen bagatelliseert en rationaliseert en geen enkel inzicht toont in de belevingswereld van het slachtoffer. Met andere woorden: de bevindingen van het hof sluiten aan bij die van de GZ-psycholoog. Dat het handelen van de verdachte ‘slechts’ zou voortkomen uit een PTSS, waarvoor de verdachte thans aangeeft vrijwillig onder behandeling te zijn, acht het hof, met GZ-psycholoog [naam] , niet aannemelijk.
Gelet op de ernst van het feit en de noodzaak van behandeling van de verdachte ter voorkoming van recidive, zal het hof de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur opleggen en daaraan bijzondere voorwaarden, met dezelfde strekking als de door de rechtbank opgelegde voorwaarden, verbinden. Het hof zal niet de bijzondere voorwaarde opleggen dat de verdachte zich in afwachting van passende zorg houdt aan de afspraken met zijn huidige behandelaar via de bedrijfszorg van de politie. Hiertoe overweegt het hof dat de verdachte deze behandeling al enige tijd vrijwillig ondergaat. Uit het voorgaande volgt dat naar het oordeel van het hof niet volstaan kan worden met een voorwaardelijke taakstraf, zoals door de raadsman is bepleit.
Het voorwaardelijk verzoek van de raadsman wordt afgewezen. Daartoe overweegt het hof dat het rapport van GZ-psycholoog [naam] relatief recent is (minder dan één jaar oud) en dat er ook overigens, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen noodzaak bestaat voor het laten actualiseren van het rapport, zodat het hof zich door dit rapport voldoende ingelicht acht.
Gelet op de ernst van het feit zal het hof, naast voormelde voorwaardelijke gevangenisstraf, tevens een taakstraf van na te melden duur opleggen. Het hof is van oordeel dat alleen het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf, ook al zijn daar diverse bijzondere voorwaarden aan verbonden, geen recht doet aan de ernst van het feit.
Ter voorkoming van strafbare feiten jegens het slachtoffer is het hof voorts van oordeel dat aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht dient te worden opgelegd. Aangezien naar het oordeel van het hof het recidiverisico hoog is en er dus ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het slachtoffer in onderhavige zaak, zal het hof bepalen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Het hof acht, alles afwegende, na te melden straffen en maatregel passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 38v, 38w en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de opgelegde vervangende hechtenis in verband met de schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen
bijzondere voorwaarde(n)niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de verdachte zich
- binnen vijf werkdagen na onherroepelijk worden van dit arrest meldt bij Reclassering Nederland (tussen 09.00 en 12.00 uur) op het adres [adres 2] . De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. De verdachte werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt.
- laat behandelen door de reclassering, ook als dat inhoudt een opname in de Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) te [plaats] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de reclassering. De duur van de opname is nader te bepalen door de reclassering in afstemming met de zorginstelling en bedraagt maximaal drie maanden. De ambulante behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dit nodig vindt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
hechtenis voor de duur van 60 (zestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende dat de verdachte voor de duur van 18 maanden op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1963 te [geboorteplaats 2] . Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt drie dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Bepaalt ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het vonnis genoemde slachtoffer, [slachtoffer] , de duur van de gijzeling op ten hoogste 30 (dertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. C. Fetter, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 juli 2020.
Mr. M.J.A. Plaisier en mr. C. Fetter zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]