ECLI:NL:GHAMS:2020:3777

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
14 januari 2021
Zaaknummer
23-002227-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door vuistslag tegen ruit met letsel als gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van poging tot zware mishandeling, waarbij hij op 3 september 2018 in Amsterdam een vuistslag tegen een ruit heeft gegeven, waardoor de aangeefster, [benadeelde], glas in haar gezicht kreeg. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 60 uren. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte in overweging heeft genomen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde door met kracht tegen de ruit te slaan, terwijl de aangeefster zich op korte afstand achter het glas bevond. De aangeefster heeft hierdoor letsel opgelopen, waaronder sneetjes in haar gezicht. Het hof heeft het beroep op noodweer(exces) van de verdachte verworpen, omdat er geen bewijs was dat de aangeefster de verdachte had bedreigd. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, maar het subsidiair tenlastegelegde, namelijk poging tot zware mishandeling, bewezen verklaard.

De strafmaat is bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. Het hof heeft de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten meegewogen en heeft de straffen van de politierechter als passend beoordeeld. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde], tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de totale schade is vastgesteld op € 1.378,11, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de verdachte verplicht om deze schade te vergoeden, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002227-19
datum uitspraak: 20 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 juni 2019 in de strafzaak onder parketnummer
13-223300-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1973,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 3 september 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten oogletsel en/of blijvende littekens in haar aangezicht heeft toegebracht door een vuistslag op/tegen een ruit te geven waardoor voornoemde [benadeelde] glas(splinters) in haar gezicht en/of o(o)g(en) kreeg;
subsidiairhij op of omstreeks 3 september 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een vuistslag op/tegen een ruit heeft gegeven waardoor voornoemde [benadeelde] glas(splinters) in haar gezicht en/of o(o)g(en) kreeg; terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 september 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door een vuistslag op/tegen een ruit te geven waardoor voornoemde [benadeelde] glas(splinters) in haar gezicht en/of o(o)g(en) kreeg, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten oogletsel en/of blijvende littekens in het aangezicht ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt.

Vrijspraak ten aanzien van het primair tenlastegelegde

Met de raadsman en de advocaat-generaal is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewijsvoering en bespreking van verweren ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken dan wel terzake daarvan te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft hij primair aangevoerd dat het opzet van de verdachte niet was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangeefster en, subsidiair, dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer(exces).
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen [1] blijkt het volgende. Aangeefster [benadeelde] (hierna: de aangeefster) heeft aangifte gedaan van mishandeling door de verdachte op 3 september 2018 in haar woning te Amsterdam. Nadat de verdachte die dag door de aangeefster de woning was uitgezet en zij de voordeur had dichtgedaan, maakte de verdachte met zijn vuist een slaande beweging op het raam in de voordeur waar de aangeefster achter stond. De aangeefster bevond zich op dat moment 10 tot 15 centimeter achter dit raam, terwijl de verdachte haar recht in haar ogen aankeek. De aangeefster zag en hoorde dat het glas van dat raam brak en voelde dat er (met kracht) glassplinters tegen en in haar gezicht terechtkwamen. Zij voelde direct pijn in haar wang en bij haar linkeroog en zag dat er bloed op haar handen kwam door het aanraken van haar wang. Toen zij in de spiegel keek, zag zij dat zij glas in haar gezicht had. [2] De aangeefster heeft verschillende sneetjes in haar gezicht opgelopen [3] , waaronder een snee op haar neus. [4] Haar verwondingen zijn deels gehecht en deels gelijmd in het ziekenhuis. [5] Een buurvrouw van de aangeefster genaamd [naam] heeft verklaard die avond geschreeuw te hebben gehoord bij de woning van de aangeefster. Toen zij ging kijken, zag zij voor die woning een man staan – naar het hof aanneemt de verdachte – die op de ramen en de deur aan het slaan was en schreeuwde dat ‘die dochter’ – naar het hof aanneemt de aangeefster – naar buiten moest komen. [6] De verdachte heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij een stukje raam heeft ingeslagen om de aangeefster af te schrikken. [7]
Gelet op het voorgaande staat naar het oordeel van het hof vast dat de verdachte het glas van het raam in de voordeur heeft ingeslagen, waardoor de aangeefster letsel heeft opgelopen. Hoewel dit bij de aangeefster niet heeft geleid tot
zwaarlichamelijk letsel, is het voorwaardelijk opzet van de verdachte gelet op de uiterlijke verschijningvorm van zijn gedraging daarop wel degelijk gericht geweest. De verdachte heeft immers op een ruit geslagen, terwijl de aangeefster zich daar op zeer korte afstand achter bevond. De verdachte, die de aangeefster op dat moment recht in de ogen keek, heeft door zijn handelen (verdachte wilde haar naar eigen zeggen afschrikken), bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het is immers geenszins denkbeeldig dat door dit handelen het glas van het raam breekt en in het gezicht van de aangeefster terechtkomt, met zwaar lichamelijk letsel (aan bijvoorbeeld de ogen) tot gevolg. Dat dit raam verstevigd was, maakt dit niet anders, aangezien ook dan een geenszins denkbeeldige kans dat dit soort glas breekt aanwezig is (welke kans zich bovendien heeft gerealiseerd). Voor de gedachte dat de verdachte zich niet van die kans bewust is geweest, bestaat geen aanknopingspunt.
Het hof acht hetgeen door de verdachte en zijn raadsman aan het beroep op noodweer(exces) ten grondslag is gelegd niet aannemelijk. De verklaring van de verdachte dat de aangeefster hem met messen zou hebben bedreigd waardoor hij uit paniek op het raam sloeg, vindt namelijk geen steun in het dossier. Dat de aangeefster, nadat zij hem haar huis had uitgezet, een koffiemok in de richting van de verdachte heeft gegooid om hem (verder) weg te jagen, doet dat beroep evenmin slagen. Hierbij betrekt het hof in het bijzonder dat uit eerder genoemde verklaring van getuige [naam] blijkt dat de verdachte, terwijl hij zich (inmiddels) buiten de woning bevond, (opnieuw) de confrontatie met de aangeefster, die zich nog in de woning bevond, heeft gezocht. Daarbij komt dat niet aannemelijk is dat de verdachte, nadat de aangeefster de mok had gegooid en haar voordeur snel had gesloten, nog had te vrezen voor verdere actie van de kant de aangeefster.
De verweren worden verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 september 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een vuistslag tegen een ruit heeft gegeven, waardoor [benadeelde] glas in haar gezicht kreeg, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals daarnaar in de voormelde voetnoten is verwezen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Gelet op hetgeen hierboven is overwogen omtrent het beroep op noodweer en nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, is dit feit strafbaar.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Gelet op hetgeen hierboven is overwogen omtrent het beroep op noodweerexces en nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, is de verdachte strafbaar.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor de in eerste aanleg bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van 60 uren – indien niet naar behoren verricht – te vervangen door 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren – indien niet naar behoren verricht – te vervangen door 40 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, waardoor het slachtoffer vervelende littekens in haar gezicht heeft opgelopen. Met deze littekens zal zij blijvend worden geconfronteerd. Het hof rekent het de verdachte voorts aan dat hij haar dit heeft aangedaan in haar eigen woning, een plek waar zij zich bij uitstek veilig behoort te kunnen voelen. Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 september 2020 is de verdachte bovendien eerder voor geweldsdelicten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen het hof in zijn nadeel weegt. Gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen aan recidivisten worden opgelegd, acht het hof de straffencombinatie die door de politierechter is uitgesproken passend en geboden. Met het voorwaardelijk strafdeel beoogt het hof de verdachte in te prenten dat hij zich in de toekomst verre moet houden van het plegen van strafbare feiten, geweldsmisdrijven in het bijzonder.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.418,07, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 748,08. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De gestelde schade bestaat uit de volgende posten:
▪ materiële schade:
eigen risico zorg € 348,86
trui € 119,99
verlies van arbeid € 99,22
▪ immateriële schade € 850,00
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder a) en c) genoemde schadeposten geheel toewijsbaar zijn, de onder b) genoemde schade post tot een bedrag van € 80,03 en de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 300,00, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Deze schade bestaat allereerst uit de onder a) en c) genoemde kosten. Daarbij heeft het hof betrokken dat de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij dienaangaande van de zijde van de verdachte niet gemotiveerd zijn betwist en de vordering het hof in dit opzicht niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Ten aanzien van de onder b) genoemde kosten is naar het oordeel van het hof vast komen te staan dat de trui van de benadeelde partij bebloed is geraakt ten gevolge van de verwondingen die zij door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte heeft opgelopen, mede gelet op het door haar overgelegde fotomateriaal. De enkele stelling van de raadsman dat dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd, kan niet als een voldoende gemotiveerde betwisting worden gezien. In lijn met het standpunt van de advocaat-generaal zal het hof met betrekking tot deze schadepost, rekening houdend met een afschrijving van 33,3%, een bedrag van € 80,03 voor vergoeding in aanmerking brengen. De vordering zal met betrekking tot hetgeen ter compensatie van materiële schade méér is gevorderd worden afgewezen.
Verder is vast komen te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het onder subsidiair bewezenverklaarde immateriële schade heeft geleden. Daarbij is betrokken dat de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij met betrekking tot het optreden van dergelijke schade en de causale relatie daarvan met het onrechtmatig handelen van de verdachte van de zijde van de verdachte niet gemotiveerd zijn betwist. De begroting van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 850,00, waarbij in het bijzonder is gelet op de aard en de ernst van de aantasting van de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij, op de verwondingen die zij hierbij heeft opgelopen die repercussies hebben gehad op haar dagelijks leven (waaronder dat zij een stage heeft moeten afbreken) en op de littekens in haar gezicht die hiervan het gevolg zijn en waarmee zij zich iedere dag geconfronteerd weet, alsmede op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters wordt toegekend. Nu de vordering tot vergoeding van immateriële schade het hof ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal deze voor het gehele bedrag van € 850,00 worden toegewezen.
Het beroep van de raadsman op ‘eigen schuld’ aan de kant van de benadeelde partij noopt niet tot andere uitkomsten. Weliswaar kan aangenomen worden dat de benadeelde partij, door de verdachte, nadat hij haar boos had gemaakt, uit haar woning te zetten en een koffiemok naar hem te gooien om hem (verder) weg te jagen, heeft bijgedragen aan het ontstaan van gevoelens van frustratie bij de verdachte, maar de reactie van de verdachte daarop, zoals bewezenverklaard, staat daarmee in een dusdanig disproportionele verhouding, dat het handelen van de benadeelde partij in het licht van het ontstaan van de schade irrelevant moet worden geacht.
Samenvattend is de verdachte gehouden tot vergoeding van materiële schade voor een bedrag van
€ 528,11 en immateriële schade voor een bedrag van € 850,00, zodat de vordering tot een totaalbedrag van € 1.378,11, te vermeerderen met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
14 (veertien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.378,11 (duizend driehonderdachtenzeventig euro en elf cent), bestaande uit € 528,11 (vijfhonderdachtentwintig euro en elf cent) aan materiële schade en € 850,00 (achthonderdvijftig euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering met betrekking tot hetgeen ter compensatie van materiële schade méér is gevorderd af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.378,11 (duizend driehonderdachtenzeventig euro en elf cent), bestaande uit € 528,11 (vijfhonderdachtentwintig euro en elf cent) aan materiële schade en € 850,00 (achthonderdvijftig euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 23 (drieëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
3 september 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. J.J.I. de Jong en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van
mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
20 oktober 2020.

Voetnoten

1.De processen-verbaal waarnaar in de volgende voetnoten wordt verwezen, zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van aangifte van 4 september 2018, opgemaakt door [verbalisant 1] (doorgenummerde p. 6-8).
3.Het proces-verbaal van bevindingen van 5 september 2018, opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde p. 16-17).
4.Het proces-verbaal van aangifte van 4 september 2018, opgemaakt door [verbalisant 1] (doorgenummerde p. 6-8).
5.Het proces-verbaal van aangifte van 4 september 2018, opgemaakt door [verbalisant 1] (doorgenummerde p. 6-8).
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige van 4 september 2018, opgemaakt door [verbalisant 3] (doorgenummerde p. 22-23).
7.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 8 november 2018, opgemaakt door [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (doorgenummerde p. 29-35).