ECLI:NL:GHAMS:2020:3760

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
200.274.386/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van de onderzoeker in een ondernemingsrechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 11 december 2020, betreft het een verzoek om vergoeding van de onderzoeker in een ondernemingsrechtelijke procedure. De verzoeksters, [A] en [B], hebben een verzoek ingediend bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof, waarin zij vroegen om vaststelling van de vergoeding voor de onderzoeker die was aangesteld om het beleid en de gang van zaken van Wagenborg Bulk Terminal B.V. (WBT) te onderzoeken. Dit onderzoek was bevolen bij eerdere beschikkingen van de Ondernemingskamer, waarbij ook een budget voor het onderzoek was vastgesteld.

De Ondernemingskamer had eerder al een bedrag van € 27.000 vastgesteld voor het onderzoek, dat later werd verhoogd naar € 33.250. De onderzoeker had in een e-mail aangegeven dat hij genoegen nam met een vergoeding van € 32.250, exclusief omzetbelasting. De Ondernemingskamer heeft in haar beschikking van 4 december 2020 de partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de voorgestelde vergoeding. Geen van de betrokken partijen heeft bezwaar gemaakt tegen het bedrag dat door de onderzoeker in rekening was gebracht.

De Ondernemingskamer heeft, gezien het feit dat het verzoek om vergoeding niet onredelijk was en het onderzoeksbudget niet werd overschreden, besloten de vergoeding van de onderzoeker vast te stellen op € 32.250, exclusief omzetbelasting. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de raadsheren van de Ondernemingskamer.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.274.386/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 11 december 2020
inzake
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A],
gevestigd te [....] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B] .,
gevestigd te [....] ,
VERZOEKSTERS,
advocaten:
mr. F. Eikelboomen
mr. W.A. Vader, beiden kantoorhoudende te Amsterdam.
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WAGENBORG BULK TERMINAL B.V.,
gevestigd te Delfzijl,
VERWEERSTER,
advocaten:
mr. W.F.W. Timmeren
mr. J.L. de Hoop, beiden kantoorhoudende te Groningen,
e n t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KONINKLIJKE WAGENBORG B.V.,
gevestigd te Delfzijl,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WAGENBORG STEVEDORING B.V.,
gevestigd te Delfzijl,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WABOR B.V.,
gevestigd te Delfzijl,
4.
[C],
wonende te [....] ,
BELANGHEBBENDEN,
advocaten:
mr. W.F.W. Timmeren
mr. J.L. de Hoop, beiden kantoorhoudende te Groningen,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[D],
gevestigd te [....] ,
BELANGHEBBENDE,
advocaat:
R.H. Knegtering, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Het verloop van het geding

1.1
In het vervolg zullen verzoeksters, verweerster en belanghebbenden (ook) als volgt worden aangeduid:
  • [A] met [A] ;
  • [B] . met [B] ;
  • Wagenborg Bulk Terminal B.V. met WBT;
  • Koninklijke Wagenborg B.V. met Wagenborg;
  • Wagenborg Stevedoring B.V. met Wagenborg Stevedoring;
  • Wabor B.V. met Wabor;
  • [D] met [D] ;
  • WBT, Wagenborg, Wagenborg Stevedoring, Wabor en [C] met WBT c.s.
1.2
Voor het verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer naar haar beschikkingen in deze zaak van 25 mei, 26 mei 2020, 25 juni 2020, 26 oktober 2020 en 4 december 2020.
1.3
Bij beschikking van 25 mei 2020 heeft de Ondernemingskamer - voor zover thans van belang - een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van WBT over de periode vanaf 1 januari 2019. Bij wijze van onmiddellijke voorziening heeft de Ondernemingskamer een bestuurder van WBT benoemd.
1.4
Bij beschikking van 26 mei 2020 zijn mr. J.A. van der Have (verder: mr. Van der Have) als bestuurder en drs. P.J. Schimmel RA CFE (verder: onderzoeker) als onderzoeker aangewezen zoals bedoeld in beschikking van 25 mei 2020.
1.5
Bij beschikking van 25 juni 2020 heeft de Ondernemingskamer het bedrag dat het onderzoek ten hoogste mag kosten vastgesteld op € 27.000, de verschuldigde omzetbelasting daarin niet begrepen.
1.6
Bij beschikking van 26 oktober 2020 heeft de Ondernemingskamer het bedrag dat het onderzoek ten hoogste mag kosten verhoogd en vastgesteld op € 33.250, de verschuldigde omzetbelasting daarin niet begrepen.
1.7
Bij e-mail van 3 december 2020 heeft de onderzoeker het verslag met bijlagen van het in 1.3 bedoelde onderzoek aan de Ondernemingskamer doen toekomen. Met het oog op de vaststelling van diens vergoeding heeft de onderzoeker bij de e-mail een specificatie van de aan het onderzoek bestede uren gevoegd. Deze specificatie sluit op een bedrag van €32.812,50. De onderzoeker heeft laten weten genoegen te nemen met vaststelling van de vergoeding op €32.250, de verschuldigde omzetbelasting daarin niet begrepen.
1.8
Bij de beschikking van 4 december 2020 heeft de Ondernemingskamer bepaald dat het op die dag ter griffie neergelegde verslag met bijlagen van het onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van WBT ter griffie van de Ondernemingskamer ter inzage ligt voor belanghebbenden en zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de door de Ondernemingskamer te bepalen vergoeding van de onderzoeker.
1.9
Bij e-mail aan de Ondernemingskamer van 8 december 2020 heeft mr. De Hoop namens WBT c.s. laten weten zich te kunnen verenigen met het bedrag dat door de onderzoeker in rekening is gebracht.
1.1
Bij e-mails aan de Ondernemingskamer van 10 december 2020 hebben mr. Knegtering namens [D] en mr. Eikelboom namens [B] en [A] laten weten geen bezwaar te hebben tegen het bedrag dat door de onderzoeker in rekening is gebracht.

2.De gronden van de beslissing

Nu de door de onderzoeker verzochte vergoeding van € 32.250, de verschuldigde omzetbelasting daarin niet begrepen, het onderzoeksbudget niet overschrijdt, tegen het verzoek geen bezwaren zijn ontvangen en het verzoek de Ondernemingskamer niet onredelijk voorkomt, zal zij de vergoeding van de onderzoeker overeenkomstig artikel 2:350 lid 3 BW vaststellen op het bedrag van € 32.250, de verschuldigde omzetbelasting daarin niet begrepen.

3.De beslissing

De Ondernemingskamer:
bepaalt de vergoeding van de onderzoeker op € 32.250, de verschuldigde omzetbelasting daarin niet begrepen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.C. Makkink, voorzitter, mr. A.J. Wolfs en mr. J.M. de Jongh, raadsheren, en drs. M.A. Scheltema en drs. V.G. Moolenaar, raden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Sterk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2020.