ECLI:NL:GHAMS:2020:3701

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
5 januari 2021
Zaaknummer
200.275.809/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en alimentatie in hoger beroep met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep inzake een zorgregeling en alimentatie voor twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, heeft op 18 maart 2020 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, die op 18 december 2019 was uitgesproken. De vrouw, verweerster in het principaal hoger beroep, heeft op 15 juni 2020 een verweerschrift ingediend, waarin zij ook incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 november 2020, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren, evenals de Raad voor de Kinderbescherming.

De feiten van de zaak zijn dat partijen in 2014 zijn gehuwd en op 11 mei 2020 zijn gescheiden. De rechtbank had eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zou zijn en dat de man € 217,- per kind per maand aan kinderalimentatie moest betalen. In hoger beroep verzoekt de man om een lagere alimentatie van € 24,- per kind per maand en een zorgregeling waarbij de kinderen om de week bij hem verblijven. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en heeft ook een verzoek ingediend om het gezamenlijk gezag te wijzigen.

Het hof heeft in zijn beslissing aangegeven dat het de Raad voor de Kinderbescherming verzoekt om een onderzoek te verrichten naar de zorgregeling, waarbij de belangen van de kinderen voorop staan. Het hof heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot het onderzoeksrapport van de raad beschikbaar is, en heeft interim maatregelen getroffen voor videobellen tussen de kinderen en de man. De uiteindelijke beslissing over het gezag, de kinderbijdrage en de partnerbijdrage zal op 26 januari 2021 worden genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.275.809/01
zaaknummer rechtbank: C/15/290155 / FA RK 19-3521
beschikking van de meervoudige kamer van 22 december 2020 inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. E. Kocabas-Güler te Zoetermeer,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.B. Chylinska te Haarlem.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- de minderjarige [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) van 18 december 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 18 maart 2020 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 15 juni 2020 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De man heeft op 5 augustus 2020 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 1 mei 2020 met bijlage, ingekomen op 4 mei 2020;
- een brief van de zijde van de vrouw van 7 juli 2020 met bijlagen, ingekomen op 8 juli 2020;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 24 november 2020 met bijlagen, per faxbericht ingekomen op diezelfde datum;
- een brief van de zijde van de vrouw van 24 november 2020 met bijlagen, per e-mailbericht ingekomen op diezelfde datum.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 25 november 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.
De man en de vrouw zijn beiden bijgestaan door de tolk in de Poolse taal, mevrouw J.M. Proszkowski, in verband met het ontbreken van een tweede tolk.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd [in] 2014 te [plaats] , Polen. Het huwelijk is op 11 mei 2020 ontbonden door inschrijving van de – in zoverre niet – bestreden (echtscheidings)beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [kind 1] , geboren [in] 2014;
- [kind 2] , geboren [in] 2017 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
Bij de – in zoverre niet – bestreden beschikking is de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw bepaald. Partijen (hierna gezamenlijk ook: de ouders) oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 1 juni 2019 bepaald op € 217,- per kind per maand.
4.2
De man verzoekt in principaal hoger beroep met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, opnieuw rechtdoende te bepalen dat hij met ingang van 1 december 2019 € 24,- per kind per maand dient te voldoen als kinderalimentatie,
en een verdeling bij helfte van de zorg- en opvoedtaken (hierna ook: zorgregeling) te bepalen, inhoudende dat de kinderen de ene week bij de man verblijven en de andere week bij de vrouw, alsmede een verdeling van de (school)vakanties, feestdagen, verjaardagen en vrije dagen,
althans een zodanige beschikking te geven die het hof in goede justitie vermeent te behoren.
4.3
De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep de verzoeken van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
4.4
De vrouw verzoekt in incidenteel hoger beroep het gezamenlijk gezag te wijzigen en de vrouw te belasten met het eenhoofdig gezag over de kinderen,
en te bepalen dat de man met ingang van 1 juni 2020, althans met ingang van een in goede justitie te bepalen datum, € 577,- bruto per maand aan de vrouw dient te betalen als bijdrage in haar levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie).
4.5
De man verzoekt in incidenteel hoger beroep, de verzoeken van de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar verzoeken af te wijzen, althans een zodanige beschikking te geven die het hof in goede justitie vermeent te behoren.

5.De motivering van de beslissing

In principaal hoger beroep
Zorgregeling
5.1
De man heeft voor het eerst in hoger beroep een verzoek gedaan ten aanzien van de zorgregeling. De vrouw heeft hier primair tegen aangevoerd dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek nu hij dit verzoek niet voor het eerst in hoger beroep kan doen.
Zoals ter zitting in hoger beroep reeds aan partijen meegedeeld, is het hof van oordeel dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek in hoger beroep een zorgregeling te bepalen, nu ingevolge het oordeel van de Hoge Raad in zijn beschikking van 23 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0201, met name r.o. 3.4, een verzoek tot het treffen van een nevenvoorziening in de zin van artikel 827 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), ook in hoger beroep voor het eerst kan worden gedaan.
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (BW) dient de rechter in geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt. Bij deze beoordeling dient de rechter de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en tegen elkaar af te wegen. Het belang van het kind staat daarbij voorop en dient een overweging van de eerste orde te zijn. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
5.3
De man heeft, vanwege de afstand tussen de woonplaatsen van partijen, ter zitting zijn verzoek om co-ouderschap gewijzigd in een verzoek om een regeling waarbij de kinderen eens per twee weken van vrijdag tot zondag bij hem verblijven. De vrouw vindt dat onder de huidige omstandigheden een onbegeleid contact tussen de man en de kinderen niet mogelijk is. De communicatie tussen partijen is slecht, het vertrouwen over en weer is geschonden en bovendien is onduidelijk hoe de (woon)situatie van de man is. De vrouw heeft eerder al voorgesteld om via Begeleide Omgangsregeling (BOR) tot contact tussen de man en de kinderen te komen, maar de man heeft zich tot nu toe niet aangemeld bij BOR.
5.4
De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat het ontbreken van omgang van de kinderen met de man zeer onwenselijk is. Er is sprake geweest van huiselijk geweld en de ouders maken elkaar verwijten. De raad heeft twijfels of de ouders samen kunnen zorgdragen voor een veilige omgang en constateert dat de ouders moeite hebben om zich tot hulpverlening te wenden. Een raadsonderzoek is wenselijk, zodat kan worden onderzocht wat de ouders nodig hebben om hulp te kunnen inschakelen, of coaching en advisering van de ouders nodig is en hoe tot een veilige omgang te komen. Er is thans nog teveel onduidelijk over de omstandigheden van de ouders en de kinderen om het hof te kunnen adviseren over een zorgregeling die in het belang van de kinderen is. De raad heeft ter zitting een raadsonderzoek aangeboden.
5.5
Zoals ter zitting in hoger beroep reeds is meegedeeld, accepteert het hof, met instemming van de ouders, het aanbod van de raad om onderzoek te doen naar een zorgregeling tussen de man en de kinderen.
Het hof verzoekt de raad een onderzoek te verrichten aan de hand van de volgende vragen:
- Acht de raad een zorgregeling in het belang van de kinderen en zo ja, hoe dient deze qua vorm en frequentie eruit te zien?
- Hoe worden de mogelijkheden van de vrouw ingeschat om die regeling met de man te hanteren? - Hoe worden de mogelijkheden van de man ingeschat om die regeling met de vrouw te hanteren? - Zijn er factoren die een zorgregeling belemmeren?
- Zo ja, welke komen van de kinderen en welke vanuit de ouders?
- Hoe en op welke termijn zijn deze belemmeringen op te heffen?
- Zijn er andere feiten en omstandigheden die het hof bij zijn oordeel dient te betrekken?
De beslissing ten aanzien van de zorgregeling zal in afwachting van het onderzoeksrapport van de raad,
pro formaworden aangehouden voor de duur van zes maanden, te weten tot
6 juni 2021, met het verzoek aan de raad het hof omtrent de resultaten van het onderzoek uiterlijk tien dagen voorafgaande aan voornoemde datum schriftelijk verslag uit te brengen.
5.6
Op advies van de raad zijn de ouders ter zitting in hoger beroep overeengekomen dat de kinderen iedere zaterdag en zondag een moment zullen videobellen met de man, het bellen vindt plaats tussen 11.00 uur en 12.00 uur ’s ochtends, waarbij de duur van het contact wordt bepaald door wat de kinderen aankunnen.
Het staat partijen vrij zich voorafgaand of gedurende het raadsonderzoek tot hulpverlening te wenden. De resultaten van die hulpverlening kunnen dan door de raad in het onderzoek worden betrokken. Verder kunnen partijen in onderling overleg, al dan niet in samenspraak met de hulpverlening, tot een uitbreiding van het contact tussen de kinderen en de man komen.
In principaal en incidenteel hoger beroep
Gezag, kinderbijdrage, partnerbijdrage
5.7
Ten aanzien van het gezag, de kinderbijdrage en de partnerbijdrage zal het hof in beginsel uitspraak doen op de hierna te noemen datum.
5.8
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
In principaal hoger beroep:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen als omschreven onder rechtsoverweging 5.5;
verzoekt de raad vóór
6 juni 2021omtrent de resultaten van dit onderzoek schriftelijk rapport uit te brengen aan het hof en houdt de behandeling tot die datum
pro formaaan;
beveelt de oproeping van partijen, hun advocaten en de raad tegen een nader te bepalen datum;
bepaalt dat de kinderen iedere zaterdag en zondag tussen 11.00 uur en 12.00 uur ’s ochtends een moment zullen videobellen met de man en verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de zorgregeling aan;
in principaal en incidenteel hoger beroep:
bepaalt dat over het gezag, de kinderbijdrage en de partnerbijdrage op 26 januari 2021 uitspraak zal worden gedaan en houdt iedere verdere beslissing dienaangaande aan tot die datum.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. M.T. Hoogland en mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 22 december 2020 in het openbaar uitgesproken door mr. M.T. Hoogland.