ECLI:NL:GHAMS:2020:3683

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 december 2020
Publicatiedatum
5 januari 2021
Zaaknummer
23-001013-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal door twee of meer verenigde personen van klapkratten uit een bedrijfspand

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren op de Nederlandse Antillen in 1997, was beschuldigd van diefstal door twee of meer verenigde personen van 7627 klapkratten uit een bedrijf in Middenmeer op 21 december 2018. De verdachte had samen met anderen de klapkratten gestolen, waarbij hij twee bestelauto's had gehuurd om de diefstal te faciliteren. Tijdens de rechtszitting in hoger beroep op 15 december 2020 heeft de advocaat-generaal de vordering gedaan, terwijl de verdachte en zijn raadsman hun verweer hebben gepresenteerd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de diefstal en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met zijn mededaders. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd en het ten laste gelegde medeplegen van diefstal wettig en overtuigend bewezen verklaard. De verdachte is vrijgesproken van de wetenschap van de voorafgaande braak. De straf is vastgesteld op een voorwaardelijke gevangenisstraf van 60 dagen en een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uren, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001013-20
datum uitspraak: 29 december 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 januari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-254253-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 december 2020.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 december 2018 te Middenmeer, gemeente Hollands Kroon tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ongeveer 7627, althans een grote hoeveelheid, klapkratten, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [bedrijf], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen klapkratten onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat de feitelijke handelingen van de verdachte: het huren van twee auto’s en het (mee)rijden naar [bedrijf], eerder kunnen worden gekwalificeerd als medeplichtigheid dan als het ten laste gelegde medeplegen. De raadsman heeft bij zijn standpunt de verklaring van de verdachte, dat hij weliswaar in het bedrijf is geweest maar geen wegnemingshandelingen heeft verricht, betrokken.
Het hof overweegt als volgt.
Op basis van de inhoud van de (bij een eventuele cassatie aan dit arrest toe te voegen) bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep neemt het hof het volgende als vaststaand aan:
- op 21 december 2018, tussen 01.26 en 03:40 uur, heeft een inbraak plaatsgevonden in het bedrijf [bedrijf] te Middenmeer waarbij meerdere personen waren betrokken. Daarbij zijn 7.627 klapkratten gestolen;
- de verdachte heeft op 20 december 2018 twee bestelauto’s, zogeheten bakwagens, gehuurd, respectievelijk bij [verhuurbedrijf 1] (kenteken [kenteken 1]) en [verhuurbedrijf 2] (kenteken [kenteken 2]);
- de verdachte zou daarvoor een vergoeding krijgen;
- uit de track & trace-gegevens van de bakwagens is gebleken dat de bakwagen van [verhuurbedrijf 1] op
21 december 2018 om 01:26 uur en de bakwagen van [verhuurbedrijf 2] op 21 december 2018 om 01:45 uur is aangekomen op de plaats delict;
- de verdachte heeft in de nacht van 20 op 21 december 2018 als bestuurder in één van de bakwagens tot ongeveer halverwege de bestemming ([bedrijf]) gereden. Het stuur is vervolgens overgenomen door een ander. De verdachte is verder meegereden als bijrijder. In het bedrijf [bedrijf] aangekomen is de verdachte uit de bakwagen gestapt;
- op camerabeelden – afkomstig van het bedrijf [bedrijf] – is te zien dat acht verschillende personen in beeld komen en drie voertuigen. Alle personen hadden handschoenen aan en een capuchon op. De personen reden rond op fietsen, maakten gebruik van een heftruck en van meerdere aanwezige apparaten;
- nadat de klapkratten zijn ingeladen, zijn de verdachte en zijn mededaders vertrokken. De verdachte is opnieuw meegereden in één van de bakwagens;
- op 21 december 2018 om 04:55 uur is de bakwagen met het kenteken [kenteken 1] staande
gehouden op de Zoetermeerse Rijweg te Den Haag. In de auto zaten [medeverdachte 1] (bestuurder) en [medeverdachte 2] (bijrijder). De laadruimte van de bakwagen was volledig gevuld met van [bedrijf] gestolen plastic kratten;
- uit de telefoongegevens van de verdachte blijkt dat hij voorafgaand, tijdens en na de diefstal in vereniging veelvuldig telefonisch contact heeft gehad met een telefoonnummer dat door de politie gelinkt is aan de mededader [medeverdachte 2].
Het hof is van oordeel dat uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat het niet anders kan dat de verdachte op 21 december 2018 tezamen met zijn mededaders op ‘dievenpad’ was. De verdachte heeft op 20 december 2018 twee bakwagens gehuurd waarna hij tezamen met anderen – in de nacht van 20 op 21 december 2018 – naar het bedrijf [bedrijf] is vertrokken. Daar zijn zij uit de bakwagens gestapt, hebben zij de wagens ingeladen met klapkratten en zijn vervolgens gezamenlijk weer vertrokken.
Het hof leidt uit de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen af dat bij de diefstal sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering, waaraan de verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. Daarbij is ieders rol inwisselbaar geweest. Daaraan doet niet af dat niet kan worden vastgesteld welke wegnemingshandeling door de verdachte is verricht, gelet op de hiervoor weergegeven bevindingen op de camerabeelden
waaruit volgt dat alle aanwezigen in de loods handelingen hebben verricht. Bij dit alles is betrokken dat de verdachte geen plausibele verklaring heeft afgelegd die een andere interpretatie van hetgeen is vastgesteld rechtvaardigt. De verdachte heeft immers bij de politie verklaard dat hij één busje – van [verhuurbedrijf 1] – had gehuurd omdat hij spullen in zijn tuin had die weg moesten en ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij de twee busjes op verzoek van personen (waarvan hij de namen niet meer weet) heeft gehuurd vanwege een op handen zijnde verhuizing. Het hof acht deze verklaringen niet geloofwaardig en gaat daaraan voorbij.
Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen van diefstal wettig en overtuigend bewezen. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.
Nu niet is komen vast te staan dat de verdachte wetenschap had van de voorafgaand aan de diefstal gepleegde braak, zal het hof de verdachte daarvan vrijspreken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 december 2018 te Middenmeer, gemeente Hollands Kroon, tezamen en in vereniging met anderen 7627 klapkratten die toebehoorden aan [bedrijf] heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht om aan de verdachte – gelet op zijn persoonlijke omstandigheden – geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan diefstal uit een bedrijf. Tijdens deze diefstal hebben zij 7.627 klapkratten met een waarde van rond de € 35.000,00 weggenomen. Diefstallen als deze veroorzaken voor de betrokken ondernemers veel schade, overlast en frustratie.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 november 2020 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor vermogensdelicten, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Gelet op de ernst van het feit en de recidive kan in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de rechter in eerste aanleg is opgelegd, alleszins als gerechtvaardigd worden beschouwd. Ter terechtzitting in hoger beroep is echter gebleken dat de verdachte thans gemotiveerd is wat van zijn leven te maken, hij volgt een opleiding, woont op kamers en werkt. Het hof acht het niet wenselijk dat deze (prille) positieve ontwikkelingen worden doorkruist door strafoplegging die langdurige vrijheidsbeneming met zich brengt. Het gevaar voor herhaling van het plegen van soortgelijke misdrijven lijkt in deze situatie namelijk groter wanneer de verdachte louter wordt afgestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, dan wanneer hem een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf wordt opgelegd. Daarom zal de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm worden opgelegd. Vanwege de ernst van het feit kan echter niet worden volstaan met een voorwaardelijke straf, zodat de verdachte ook zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 60 dagen voorwaardelijk en een taakstraf voor de duur van 120 uren passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) dagen.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. C.N. Dalebout en mr. M.B. de Wit, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
29 december 2020.
mrs. F.M.D. Aardema en M.D. de Wit zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.