In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Polen en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week voor het opzettelijk niet voldoen aan een ambtelijk bevel van de burgemeester van Amsterdam. Dit bevel hield in dat de verdachte zich uit een overlastgebied moest verwijderen en zich daar gedurende 24 uur niet meer mocht bevinden. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, dat op 11 maart 2019 was uitgesproken.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 15 december 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, maar heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte weliswaar schuldig is aan het niet voldoen aan het ambtelijk bevel, maar heeft ook rekening gehouden met de positieve ontwikkelingen in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn afkicken van verdovende middelen en het behalen van zijn rijbewijs.
Uiteindelijk heeft het hof besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week op te leggen met een proeftijd van twee jaren, in plaats van een onvoorwaardelijke straf. Het hof benadrukt hiermee de ernst van het feit, maar ook de noodzaak om de verdachte te stimuleren om op het goede pad te blijven. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 184 van het Wetboek van Strafrecht. Het arrest is uitgesproken in een openbare zitting, waarbij de rechters F.M.D. Aardema, C.N. Dalebout en M.B. de Wit aanwezig waren.