ECLI:NL:GHAMS:2020:3674

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 december 2020
Publicatiedatum
5 januari 2021
Zaaknummer
23-001147-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens niet voldoen aan een ambtelijk bevel met voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Polen en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week voor het opzettelijk niet voldoen aan een ambtelijk bevel van de burgemeester van Amsterdam. Dit bevel hield in dat de verdachte zich uit een overlastgebied moest verwijderen en zich daar gedurende 24 uur niet meer mocht bevinden. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, dat op 11 maart 2019 was uitgesproken.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 15 december 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, maar heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte weliswaar schuldig is aan het niet voldoen aan het ambtelijk bevel, maar heeft ook rekening gehouden met de positieve ontwikkelingen in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn afkicken van verdovende middelen en het behalen van zijn rijbewijs.

Uiteindelijk heeft het hof besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week op te leggen met een proeftijd van twee jaren, in plaats van een onvoorwaardelijke straf. Het hof benadrukt hiermee de ernst van het feit, maar ook de noodzaak om de verdachte te stimuleren om op het goede pad te blijven. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 184 van het Wetboek van Strafrecht. Het arrest is uitgesproken in een openbare zitting, waarbij de rechters F.M.D. Aardema, C.N. Dalebout en M.B. de Wit aanwezig waren.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001147-19
datum uitspraak: 29 december 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 maart 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-033549-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1985,
zonder vaste- woon of verblijfplaats,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Detentiecentrum Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 december 2020.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 februari 2019 te 22:44 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied cemtrum, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 24 uur niet meer te bevinden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 februari 2019 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast), gegeven bevel, inhoudende – zakelijk weergegeven – om zich uit het overlastgebied Centrum te verwijderen en zich daar gedurende 24 uur niet meer te bevinden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week met een proeftijd van twee jaren.
De raadsvrouw heeft het hof in het kader van de strafmaat verzocht rekening te houden met de positieve ontwikkelingen in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en aan hem in dat kader een taakstraf, met daarnaast eventueel een voorwaardelijke straf, op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het negeren van een gebiedsverbod, uitgevaardigd namens de burgemeester van Amsterdam. Door zo te handelen heeft hij er blijk van gegeven zich niets gelegen te laten liggen aan een besluit van het bevoegde gezag, dat is genomen met het oog op handhaving van de openbare orde in het betreffende gebied.
Het voorgaande brengt met zich dat, gelet op de ernst van het feit, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de rechter in eerste aanleg is opgelegd, in beginsel geïndiceerd is. Toch zal het hof thans volstaan met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. Reden hiervoor is gelegen in de positieve ontwikkelingen die de verdachte doormaakt. Na zijn uitzetting vanuit Nederland naar Polen op 27 oktober 2019 is de verdachte onder andere afgekickt van het gebruik van verdovende middelen. Daarnaast heeft hij een opleiding afgerond en heeft hij zijn rijbewijs behaald. De verdachte is inmiddels weer teruggekeerd naar Nederland. In Nederland beschikt de verdachte over een verblijfplaats die hij via AMOC heeft geregeld en hij werkt via een uitzendbureau. Het hof acht het, mede met het oog op het voorkómen van recidive, van belang dat deze positieve ontwikkelingen niet worden doorkruist door een straf die meebrengt dat de verdachte gedetineerd raakt. Met oplegging van de na te noemen straf benadrukt het hof de ernst van het feit en beoogt het de verdachte te doordringen van de noodzaak zich in de toekomst verre te houden van het plegen van strafbare feiten en hem te stimuleren om op het goede pad te blijven.
Het hof acht, alles afwegende een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
In het voorgaande ligt besloten dat het hof, met name gelet op de ernst van het feit, in hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht geen aanleiding ziet om een lagere straf op te leggen dan de hieronder bedoelde.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. C.N. Dalebout en mr. M.B. de Wit, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
29 december 2020.
mrs. F.M.D. Aardema en M.B. de Wit zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.