ECLI:NL:GHAMS:2020:3642

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
4 januari 2021
Zaaknummer
23-004593-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en tenlasteleggingen van belaging, schuldheling en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 december 2019. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van enkele tenlasteleggingen, waaronder belaging en schuldheling. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefster en getuigen voldoende bewijs opleverden voor belaging. De verdachte had zich stelselmatig en ongewenst bij de woning van de aangeefster opgehouden, wat leidde tot angst en onveiligheid bij haar en haar huisgenoten. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in zaak C, omdat hiertegen geen hoger beroep openstond. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan schuldheling en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, en heeft hem veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het verwerven van een snorfiets waarvan hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van diefstal afkomstig was, en had een hoeveelheid harddrugs in zijn bezit. De uitspraak benadrukt de ernst van de gedragingen van de verdachte en de impact daarvan op de slachtoffers.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004593-19
datum uitspraak: 24 december 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 december 2019 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers
13-186115-18 (zaak A), 13-235358-18 (zaak B) en 13-741041-19 (zaak C), alsmede 13-236106-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
11 december 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak C onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak A:
primair:
hij op of omstreeks 26 augustus 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een snorfiets (voorzien van kenteken [kenteken 1]), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 29 augustus 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een goed te weten een snorfiets (voorzien van kenteken [kenteken 2]) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Zaak B:
hij op of omstreeks 23 oktober 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad en/of heeft vervoerd ongeveer 0,93 gram MDMA en/of 27, althans een of meer, pil(len) MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 12, althans een of meer, pil(len) MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 4-FA, zijnde MDMA en/of 4-FA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Zaak C:
feit 1:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 april 2019 tot en met 7 mei 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 2], in elk geval van een ander, met het oogmerk voornoemde [slachtoffer 2] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen immers heeft/is hij in voornoemde periode:
- voornoemde [slachtoffer 2] meermalen benaderd bij haar woning en/of
- meermalen aangebeld bij de woning van voornoemde [slachtoffer 2] en/of
- meermalen de huisgenoten van voornoemde [slachtoffer 2] bij voornoemde woning benaderd en/of
- de woning van voornoemde [slachtoffer 2] ('s nachts) binnengedrongen en/of
- zich meermalen voor en/of in de buurt van voornoemde woning opgehouden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, vanwege proceseconomische redenen.

Vrijspraak

Met de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte is het hof van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier niet bewezen kan worden dat het de verdachte is geweest die zich de scooter wederrechtelijk heeft toegeëigend. Derhalve is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak A primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging

Ten aanzien van het in zaak A subsidiair ten laste gelegde
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het in zaak A subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte niet wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de snorfiets van diefstal afkomstig was. De snorfiets is met sleutel en onbeschadigd aan de verdachte overgedragen. De verdachte heeft een naar zijn zeggen redelijke prijs voor de snorfiets betaald. In verband met de met de koper afgesproken betalingsregeling heeft hij de snorfiets niet onmiddellijk op zijn naam gezet.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
De snorfiets van aangever [slachtoffer 1] is gestolen terwijl zijn vriend [naam] deze onder zich had. Een paar dagen nadat de snorfiets voor de deur van [naam] is weggenomen, ziet deze een persoon op een snorfiets met hetzelfde kenteken rijden. Hij spreekt de bestuurder aan en belt de politie. De bestuurder wordt aangehouden en blijkt de verdachte te zijn.
De verdachte verklaart dat hij de snorfiets op [website] heeft gekocht voor € 300,00. De snorfiets was in goede staat en de verdachte heeft bij de overdracht geen tenaamstelling- en kentekenpapieren overhandigd gekregen. Onder deze omstandigheden mag van de verdachte verwacht worden dat hij onderzoek doet naar de herkomst van de scooter. Dat heeft hij blijkens zijn verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg niet gedaan. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de snorfiets afkomstig was van diefstal en acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling.
Ten aanzien van het in zaak C onder 1 ten laste gelegde
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het in zaak C onder 1 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de intensiteit van de gedragingen van de verdachte beperkt is geweest, en dat de verdachte niet dermate frequent voor de deur van de aangeefster heeft gestaan dat sprake is geweest van belaging. Bovendien is onvoldoende gebleken dat en hoe de gedragingen van de verdachte het persoonlijke leven van de aangeefster hebben beïnvloed.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
De aangeefster verklaart tegenover de politie dat de verdachte haar in de nacht van 6 op 7 april 2019 heeft thuisgebracht op zijn scooter. De verdachte heeft toen ongewenst gedrag vertoond en is bij die gelegenheid door de aangeefster weggestuurd. Sindsdien is de verdachte meermaals naar de woning van de aangeefster gekomen en heeft hij bij haar aangebeld. In haar klacht van 8 mei 2019 noemt de aangeefster negen specifieke momenten waarop de verdachte naar haar woning is gekomen. Ook verklaart zij dat er nog zeker vijf andere momenten zijn geweest waarop de verdachte bij haar heeft aangebeld of haar heeft benaderd. Bovendien heeft de verdachte meerdere malen zijn scooter voor haar deur geparkeerd.
De aangeefster verklaart ook dat zij de verdachte in de nacht van 7 mei 2019 in haar woning heeft aangetroffen, nadat zij meerdere keren de bel had horen gaan en zij hoorde dat de deur van haar woning werd geopend.
De aangeefster heeft zich door het gedrag van de verdachte onveilig gevoeld en slapeloze nachten gehad. Zij verklaart dat zij bang is dat de verdachte boos op haar wordt en zijn woede op haar zal richten. Ze vindt het niet prettig over straat te lopen en als zij haar woning verlaat, controleert zij eerst of de verdachte in de buurt is. Zij verklaart dat het voorval haar leven beheerst.
Eén van de huisgenoten van de aangeefster, getuige [getuige 1], noemt zes specifieke momenten waarop de verdachte bij hen is langsgekomen. Hij belde dan lang en vaak achter elkaar aan.
Zij hebben de verdachte meerdere keren gezegd dat hij niet welkom is bij hen thuis. Zij verklaart verder dat zij niet weet hoe de verdachte in de nacht van 7 mei 2019 hun woning is binnengekomen. Dat het de verdachte is gelukt hun woning te betreden, maakte haar bang. De getuige voelt zich door het gedrag van de verdachte niet meer veilig en zij voelt zich angstig. Bovendien verklaart zij tegenover de politie dat zij tijdelijk bij haar ouders verblijft, omdat zij zich thuis niet meer veilig voelt.
De andere huisgenoot van de aangeefster, getuige [getuige 2], verklaart dat de verdachte geregeld bij hen aanbelde, en dat steeds een aantal keer achter elkaar deed. Volgens de getuige is meermaals tegen de verdachte gezegd dat hij niet welkom was. Zij heeft ook gezien dat hij aan de overkant van de woning naar hun pand stond te kijken. Getuige [getuige 2] verklaart verder dat de verdachte in de nacht van 7 mei 2019 plots in hun woonkamer zat. Zij heeft de bel horen gaan en iemand naar boven horen lopen. Zij was bang toen zij de verdachte op de bank aantrof. Het gedrag van de verdachte heeft de getuige angst aangejaagd en zij kan niet meer onbezorgd haar woning verlaten of binnentreden.
Gelet op de verklaringen van de aangeefster, getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2] blijkt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat het gedrag van de verdachte van dusdanige aard, intensiteit en frequentie was, dat van belaging gesproken kan worden. De verdachte heeft meermaals voor de woning van de vrouwen gestaan en daar vervolgens meerdere keren achter elkaar aangebeld. De verdachte heeft zijn gedrag niet gestaakt nadat hem door de vrouwen herhaaldelijk duidelijk is gemaakt dat hij niet welkom was. Ook heeft hij zijn scooter voor de deur geparkeerd, terwijl de verdachte daar niet woonde, en vanaf de overkant naar het raam van de woning staan kijken. Ook acht het hof bewezen dat de verdachte de woning ’s nachts is binnengedrongen. Uit de verklaringen van de aangeefster en de getuigen blijkt genoegzaam dat zij in de nacht van 7 mei 2019 niet de deur voor de verdachte hebben geopend en hem geen toestemming hebben gegeven de woning binnen te komen. Dat de voordeur van de woning niet op slot zat, geeft de verdachte niet het recht daar zonder toestemming naar binnen te gaan.
De gevolgen voor het persoonlijke leven van de aangeefster is ook voldoende gebleken. De verdachte heeft hen angst aangejaagd en ervoor gezorgd dat zij niet langer zorgeloos in hun woning konden verblijven. Gelet op het voorgaande verwerpt het hof het verweer van de raadsman en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A subsidiair, zaak B en zaak C onder 1 heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
subsidiair:
hij op 29 augustus 2018 te Amsterdam een goed te weten een snorfiets (voorzien van kenteken [kenteken 2]) heeft verworven, terwijl hij ten tijde van de verwerving van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Zaak B:
hij op 23 oktober 2018 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,93 gram MDMA en 27 pillen van een materiaal bevattende MDMA en ongeveer 12 pillen van een materiaal bevattende 4-FA.
Zaak C:
feit 1:
hij in de periode van 7 april 2019 tot en met 7 mei 2019 te Amsterdam wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 2], met het oogmerk voornoemde [slachtoffer 2] te dwingen iets te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft hij in voornoemde periode:
- voornoemde [slachtoffer 2] meermalen benaderd bij haar woning en
- meermalen aangebeld bij de woning van voornoemde [slachtoffer 2] en
- meermalen de huisgenoten van voornoemde [slachtoffer 2] bij voornoemde woning benaderd en
- de woning van voornoemde [slachtoffer 2] ('s nachts) binnengedrongen en
- zich meermalen voor en in de buurt van voornoemde woning opgehouden.
Hetgeen in zaak A, zaak B en zaak C onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A subsidiair, zaak B en zaak C onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A subsidiair bewezenverklaarde levert op:
schuldheling.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in zaak C onder 1 bewezenverklaarde levert op:
belaging.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A subsidiair, zaak B en zaak C onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A subsidiair, het in zaak B en in zaak C onder 1 bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A subsidiair, zaak B en zaak C onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot de maateregel van ISD voor de duur van 1 jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldheling. Door aldus te handelen heeft hij bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij zich op geen enkele wijze heeft vergewist van de herkomst van de snorfiets.
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een hoeveelheid harddrugs. Het aanwezig hebben van harddrugs is een ernstige bedreiging van de volksgezondheid en leidt niet zelden direct en indirect tot diverse vormen van criminaliteit.
Bovendien heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan belaging. Hij heeft aangeefster, tegen haar uitdrukkelijke wens in, meermalen lastiggevallen door aan haar voordeur te verschijnen en zelfs haar woning te betreden. Ondanks dat aangeefster hem duidelijk heeft gemaakt niet van zijn gedrag gediend te zijn, heeft hij zijn handelen niet gestaakt. Ook de huisgenoten van aangeefster hebben te kampen gehad met de onverwachte bezoeken van de verdachte. De verdachte heeft, door aldus te handelen, een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Het onderhavige feit is door aangeefster als beangstigend en bedreigend ervaren.
Het hof houdt bij de strafoplegging, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafvordering, rekening met de door het Gerechtshof Amsterdam op 30 oktober 2020 opgelegde ISD-maatregel voor de duur van 1 jaar.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 285b en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 mei 2018 opgelegde voorwaardelijke geldboete van 450 euro, bij niet betalen te vervangen door 9 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof acht in de door het Gerechtshof Amsterdam op 30 oktober 2020 opgelegde maatregel tot ISD termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in zaak C onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak A primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A subsidiair, zaak B en zaak C onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A subsidiair, zaak B en zaak C onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 23 oktober 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 mei 2018, parketnummer 13-236106-17, voorwaardelijk opgelegde geldboete van 450 euro subsidiair 9 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. R.D. van Heffen en mr. M.F.J.M. de Werd,
in tegenwoordigheid van mr. R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 december 2020.
Mrs. Van Heffen, De Werd en Vermeulen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]