ECLI:NL:GHAMS:2020:3628

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
30 december 2020
Zaaknummer
200.270.301/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarder over bankbeslag zonder voorafgaande betekening en specificatie van de hoofdsom

In deze zaak gaat het om een klacht van een klager tegen een gerechtsdeurwaarder die op 26 februari 2018 bankbeslag heeft gelegd zonder voorafgaande betekening van de titel. De klacht is ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam van 8 november 2019. De klager heeft geen verweerschrift ingediend en de zaak is behandeld op een openbare zitting op 8 oktober 2020. De gerechtsdeurwaarder had de opdracht gekregen om een alimentatiebeschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 16 juli 2010 ten uitvoer te leggen. Het hof heeft vastgesteld dat het beslag op 26 februari 2018 ten onrechte is gelegd zonder dat de titel aan de klager was betekend. De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat het beslag niet door haar, maar door een andere toegevoegd gerechtsdeurwaarder is gelegd, maar het hof oordeelt dat de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid bij de gerechtsdeurwaarder ligt. De klacht is deels gegrond verklaard, met als gevolg dat de gerechtsdeurwaarder een waarschuwing is opgelegd en veroordeeld in de kosten van de klager. Het hof heeft de beslissing van de kamer vernietigd en een nieuwe beslissing gegeven, waarbij de overige klachtonderdelen ongegrond zijn verklaard.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.270.301/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/644327 / DW RK 18-120
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 22 december 2020
inzake
[toegevoegd gerechtsdeurwaarder]
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
appellante,
gemachtigde: [gemachtigde]
tegen
[klager]
wonend te [plaats] ,
geïntimeerde.
Partijen worden hierna de gerechtsdeurwaarder en klager genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 5 december 2019 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de (aan deze beslissing gehechte) beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 8 november 2019, voor zover die op haarzelf betrekking heeft (dit deel van die beslissing hierna te noemen: de bestreden beslissing).
1.2.
Klager heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid een verweerschrift bij het hof in te dienen.
1.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 oktober 2020. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen en heeft het woord gevoerd aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota.
Klager is, met berichtgeving vooraf, niet verschenen.

2.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
Samengevat gaat het in deze zaak om het volgende.
2.1.
Aan de gerechtsdeurwaarder is de opdracht verstrekt tot tenuitvoerlegging van een alimentatiebeschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 16 juli 2010.
2.2.
Op grond van die beschikking is op 26 februari 2018 executoriaal derdenbeslag gelegd onder de [ bank 1] te [plaats] , zonder dat dit vooraf is gegaan door betekening van de desbetreffende titel aan klager.
2.3.
Op 28 februari 2018 is genoemd derdenbeslag opgeheven. Op diezelfde dag heeft een medewerker van de gerechtsdeurwaarder per brief de [ bank 1] verzocht geen kosten in rekening te brengen bij klager voor het ten onrechte gelegde beslag.
2.4.
Een dag later, op 1 maart 2018, is voornoemde titel alsnog aan klager betekend. In het exploot is bevel tot betaling gedaan voor de hoofdsom (€ 8.825,70), explootkosten en executiekosten van € 205,43. Op diezelfde dag heeft de gerechtsdeurwaarder per brief een specificatie van de vordering aan klager gestuurd, evenals een modelformulier voor bepaling van de beslagvrije voet.
2.5.
Per brief van 5 maart 2018 heeft een medewerker van de gerechtsdeurwaarder een nieuwe opgave van het verschuldigde aan klager gestuurd, waarbij de executiekosten van € 205,43 voor het onterecht gelegde bankbeslag zijn gecrediteerd. Bij diezelfde brief is aan klager medegedeeld dat eventuele kosten die de bank aan klager zou doorbelasten in verband met het gelegde derdenbeslag, gedeclareerd konden worden bij de gerechtsdeurwaarder.
2.6.
Op 26 maart 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder opnieuw beslag gelegd ten laste van klager onder de [ bank 1] en de [bank 2] .
2.7.
Deze bankbeslagen zijn aan klager overbetekend op 11 april 2018.

3.Klacht

De klacht van klager bestaat uit de navolgende onderdelen.
a. De gerechtsdeurwaarder heeft op 26 februari 2018 uit het niets bankbeslag gelegd;
b. De gerechtsdeurwaarder heeft in een telefoongesprek gesteld bij klager te zijn langs geweest op 26 februari 2018, terwijl dit niet waar is;
c. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt waarop beslag is gelegd, terwijl klager deze direct heeft opgevraagd;
d. In het exploot van 1 maart 2018 staat geen berekening van de hoofdsom. De gerechtsdeurwaarder heeft geen specificatie van de hoofdsom verstrekt, ondanks het verzoek daartoe van klager;
e. Na een herhaald verzoek per e-mail om stukken, is klager gebeld door een medewerker van de gerechtsdeurwaarder. In dat telefoongesprek is klager op dreigende toon toegesproken;
f. De gerechtsdeurwaarder heeft geen formulier gevoegd bij het exploot van 1 maart 2018 voor het opgeven van gegevens ter berekening van de beslagvrije voet;
g. De gerechtsdeurwaarder heeft onjuiste bedragen in diens stukken opgenomen;
h. De op 26 maart 2018 gelegde bankbeslagen zijn niet tijdig aan klager overbetekend. De gerechtsdeurwaarder heeft onnodig kosten gemaakt door de gelegde bankbeslagen alsnog, te laat, over te betekenen;
i. De gerechtsdeurwaarder was ervan op de hoogte dat klager niet over de financiële middelen beschikte om de vordering te kunnen voldoen. De gerechtsdeurwaarder heeft desalniettemin beslagen gelegd om klager op kosten te jagen.

4.Beoordeling

De kamer heeft in de bestreden beslissing de hiervoor onder a en d vermelde onderdelen van de klacht gegrond verklaard en aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd. Bij diezelfde beslissing is de gerechtsdeurwaarder veroordeeld in de kosten van klager (griffierecht € 50,-) alsmede in de kosten van behandeling van de klacht door de kamer (€ 1.500,-).
4.1.
In het beroepschrift voert de gerechtsdeurwaarder verweer tegen de gegrondverklaring van de klachtonderdelen a en d. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder een strafmaatverweer gevoerd.
4.2.
Het hof behandelt in hoger beroep de klacht wederom in volle omvang. Dit betekent dat ook zullen worden beoordeeld de klachtonderdelen e, h en i, die de kamer (wat betreft h ten dele) onbesproken heeft gelaten.
In het navolgende zal het hof de klachtonderdelen b, c, f en g, die de kamer ongegrond heeft bevonden, niet uitgebreid behandelen. Het hof beperkt zich tot de vaststelling dat het geen reden ziet ten aanzien van die onderdelen van de klacht anders te oordelen dan de kamer heeft gedaan, welk oordeel het hof tot het zijne maakt.
Klachtonderdeel a: Beslag zonder voorafgaande betekening titel; verantwoordelijke gerechtsdeurwaarder
4.3.
De gerechtsdeurwaarder bestrijdt niet dat ten onrechte op 26 februari 2018 beslag is gelegd zonder voorafgaande betekening van de titel. In hoger beroep heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat het desbetreffende beslag niet door haar, maar door een andere toegevoegd gerechtsdeurwaarder is gelegd. Volgens de gerechtsdeurwaarder ligt de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid in dit verband daarom niet bij haar. Het exploot van 1 maart 2018, waarbij abusievelijk bevel is gedaan tot betaling van de beslagkosten, is evenmin door de gerechtsdeurwaarder betekend, aldus de gerechtsdeurwaarder.
4.4.
De betekening van de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch is uitbesteed aan een ander gerechtsdeurwaarderskantoor en vervolgens op 1 maart 2018 als losse opdracht uitgevoerd door een toegevoegd gerechtsdeurwaarder van dat kantoor. Volgens vaste jurisprudentie ligt het op de weg van het opdrachtverstrekkende gerechtsdeurwaarderskantoor om de toegevoegd gerechtsdeurwaarder juist en volledig te informeren. Wanneer dit wordt nagelaten, ligt de fout - en daarmee ook de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid - bij het opdrachtverstrekkende kantoor. Van de toegevoegd gerechtsdeurwaarder werkzaam op het kantoor waaraan de opdracht wordt verstrekt kan bijvoorbeeld niet worden gevergd dat deze bij het uitvoeren van elke (losse) opdracht contact opneemt met het opdrachtverstrekkende gerechtsdeurwaarderskantoor met de vraag of er bijzonderheden zijn die zouden meebrengen dat de opdracht niet mag worden uitgevoerd.
4.5.
Het bankbeslag van 26 februari 2018 is niet door de gerechtsdeurwaarder gelegd, maar door een op hetzelfde kantoor werkzame andere toegevoegd gerechtsdeurwaarder. In het verweerschrift in eerste aanleg heeft de gerechtsdeurwaarder zelf te kennen gegeven dat de klacht zich tegen haar - in haar hoedanigheid als toegevoegd-gerechtsdeurwaarder tevens operationeel manager - diende te richten. Waarom daarover in hoger beroep anders zou moeten worden geoordeeld is niet uitgelegd. Als operationeel manager is de gerechtsdeurwaarder verantwoordelijk voor het beleid en de dagelijkse gang van zaken op het kantoor. Ter zitting van het hof heeft de gemachtigde uitgelegd dat het computersysteem het exploot van betekening van de titel tegelijk aanmaakt met het proces-verbaal van beslag, omdat in dit geval de ambtshandelingen op dezelfde dag zouden worden verricht. Abusievelijk is vergeten de opdracht tot betekening van de beschikking te geven. Naar het oordeel van het hof is dat typisch een kantooraangelegenheid. De tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid voor beide handelingen rust derhalve bij de gerechtsdeurwaarder.
Klachtonderdeel d: specificatie hoofdsom
4.6.
De gerechtsdeurwaarder voert in hoger beroep voorts aan dat zij, anders dan de kamer heeft aangenomen, wel degelijk heeft getoetst of de titel voldoende grond bood voor het te leggen beslag en een specificatie van de hoofdsom aan klager heeft verstrekt.
4.7.
In het exploot van 1 maart 2018 is de verschuldigde hoofdsom niet anders gespecificeerd dan “hoofdsom tot en met 28/02/2018”. Niettemin is dit klachtonderdeel ongegrond. Er bestaat geen algemene verplichting om in een dergelijk exploot een specificatie van de hoofdsom op te nemen. In dit geval was er al helemaal geen reden om die eis te stellen, aangezien klager zelf kon weten wat de hoofdsom inhield. Hij had immers in het geheel niet voldaan aan zijn in de beschikking vastgelegde alimentatieverplichting. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder al op 1 maart 2018 per e-mail een gedetailleerde opgave van de vordering aan klager verstrekt. Dit betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond is.
Klachtonderdeel e: onheuse bejegening
4.8.
De juistheid van het verwijt van klager dat hij in een telefoongesprek door een medewerker van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder dreigend is toegesproken, is niet komen vast te staan. Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel h: te late overbetekening bankbeslagen
4.9.
Het verwijt dat klager de gerechtsdeurwaarder in dit verband maakt is tweeledig: de op 26 maart 2018 gelegde bankbeslagen zijn niet tijdig aan klager overbetekend en door alsnog, te laat, over te betekenen werden onnodige kosten gemaakt.
4.10.
Met betrekking tot het eerste deel van het verwijt is het hof, met de kamer, van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk niets valt te verwijten. De opdracht tot overbetekening is tijdig verstrekt aan het andere gerechtsdeurwaarderskantoor, maar is door dat kantoor te laat uitgevoerd. Het feit dat op vragen van klager daarover niet geheel adequaat is gereageerd, is onder deze omstandigheden niet klachtwaardig.
Met betrekking tot het tweede deel van het verwijt, dat door de kamer niet is behandeld, is het hof van oordeel dat het voldoen aan een wettelijke verplichting, zoals de overbetekening, niet spoedig tuchtrechtelijk laakbaar kan worden geoordeeld en klager niet duidelijk heeft gemaakt waarom dat hier wel zo zou zijn.
Klachtonderdeel i: onnodig gemaakte beslagkosten
4.11.
Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze onnodig kosten heeft gemaakt door beslagen te leggen, terwijl zij er van op de hoogte is dat klager niet over financiële middelen beschikt.
4.12.
Op grond van de alimentatiebeschikking uit 2010 dient klager alimentatie te voldoen aan de alimentatiegerechtigde. Deze beschikking is een voor tenuitvoerlegging vatbare titel. Het hof stelt voorop dat een schuldenaar op grond van artikel 3:276 BW met zijn hele vermogen in staat voor betaling van de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder dan ook vrij om op grond van artikel 435 Rv beslag te leggen op alle voor beslag vatbare goederen van de schuldenaar. De enkele mededeling van klager dat hij niet bij machte is om de vordering te betalen brengt niet met zich dat de gerechtsdeurwaarder de executie dient te staken. De schuldeiser heeft recht op alimentatie en de gerechtsdeurwaarder mag de nodige pogingen doen om die te innen. Onder omstandigheden kan dit strijdig zijn met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, maar dat is hier niet het geval.
Proportionaliteit maatregel
4.13.
De gerechtsdeurwaarder erkent dat in het dossier van klager fouten zijn gemaakt. Volgens de gerechtsdeurwaarder is de opgelegde maatregel met veroordeling in de proceskosten buitenproportioneel. De gerechtsdeurwaarder heeft na constatering van de gemaakte fouten alles in het werk gesteld om deze te herstellen. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder interne maatregelen genomen teneinde dergelijke fouten in de toekomst te voorkomen. De kamer heeft dit, volgens de gerechtsdeurwaarder, ten onrechte niet meegewogen bij het bepalen van de maatregel.
4.14.
Het hof heeft alleen klachtonderdeel a gegrond geoordeeld. De maatregel zoals door de kamer is opgelegd heeft betrekking op twee gegrond verklaarde klachtonderdelen. Aan klachtonderdeel a ligt een organisatorische fout ten grondslag, die inmiddels door de gerechtsdeurwaarder is geredresseerd. In aanmerking nemende de omstandigheden van het geval en de ernst van het tuchtrechtelijk laakbaar handelen acht het hof de maatregel van waarschuwing, zijnde een lichtere maatregel, passend en geboden.
Kostenveroordeling
4.15.
In verband met de wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet per 1 januari 2018 heeft dit hof per die datum de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam (Staatscourant 2017, nr. 75085; hierna: de richtlijn) vastgesteld. De looptijd van deze richtlijn is verlengd tot in beginsel 1 januari 2021 (Staatscourant 2019, nr. 61782).
4.16.
Ingevolge het bepaalde in de artikelen 43a lid 1 Gdw in verbinding met 47 Gdw en de richtlijn kan het hof de gerechtsdeurwaarder veroordelen in de kosten van klager en (een deel van) de kosten van de behandeling van de zaak bij het hof, indien een klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard en een maatregel wordt opgelegd.
4.17.
Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij bijzondere omstandigheden reden geven om dat niet te doen. Dat betekent dat als aan de wettelijke voorwaarde is voldaan dat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is en aan de gerechtsdeurwaarder een maatregel is opgelegd, het hof in beginsel een kostenveroordeling oplegt, ook als de klager daarom niet heeft gevraagd (dus ook ambtshalve). Het hof kan echter uit eigen beweging en/of op verzoek van de gerechtsdeurwaarder afzien van een kostenveroordeling of een lagere kostenveroordeling opleggen als bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.
4.18.
Dergelijke bijzondere omstandigheden doen zich in deze zaak voor. Het hoger beroep van de gerechtsdeurwaarder leidt immers tot oplegging van een minder zware maatregel, zodat het niet billijk zou zijn dat de gerechtsdeurwaarder in hoger beroep de kosten van klager en de kosten van de klachtbehandeling in hoger beroep zou moeten vergoeden.
4.19.
Het voorgaande leidt ertoe dat de beslissing van de kamer niet in stand kan blijven. Het hof zal de beslissing van de kamer omwille van de duidelijkheid in zijn geheel vernietigen en een nieuwe beslissing geven.

5.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing,
en, in zoverre opnieuw beslissende:
- verklaart klachtonderdeel a gegrond;
- legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van waarschuwing op;
- verklaart alle overige klachtonderdelen ongegrond;
- veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de kosten van de behandeling van de klacht
door de kamer, begroot op € 1.500,- en het door klager aan de kamer betaalde griffierecht ad € 50,-.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2020 door de rolraadsheer.