ECLI:NL:GHAMS:2020:3628
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Klacht tegen gerechtsdeurwaarder over bankbeslag zonder voorafgaande betekening en specificatie van de hoofdsom
In deze zaak gaat het om een klacht van een klager tegen een gerechtsdeurwaarder die op 26 februari 2018 bankbeslag heeft gelegd zonder voorafgaande betekening van de titel. De klacht is ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam van 8 november 2019. De klager heeft geen verweerschrift ingediend en de zaak is behandeld op een openbare zitting op 8 oktober 2020. De gerechtsdeurwaarder had de opdracht gekregen om een alimentatiebeschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 16 juli 2010 ten uitvoer te leggen. Het hof heeft vastgesteld dat het beslag op 26 februari 2018 ten onrechte is gelegd zonder dat de titel aan de klager was betekend. De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat het beslag niet door haar, maar door een andere toegevoegd gerechtsdeurwaarder is gelegd, maar het hof oordeelt dat de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid bij de gerechtsdeurwaarder ligt. De klacht is deels gegrond verklaard, met als gevolg dat de gerechtsdeurwaarder een waarschuwing is opgelegd en veroordeeld in de kosten van de klager. Het hof heeft de beslissing van de kamer vernietigd en een nieuwe beslissing gegeven, waarbij de overige klachtonderdelen ongegrond zijn verklaard.