ECLI:NL:GHAMS:2020:3626

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
30 december 2020
Zaaknummer
200.274.862/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing van moeder met kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met haar minderjarige kind naar de regio West-Friesland. De vrouw, die samen met haar kind bij haar moeder woont, heeft aangevoerd dat zij niet langer in haar huidige woonplaats kan blijven en dat een verhuizing noodzakelijk is voor haar en het welzijn van het kind. De man, de vader van het kind, heeft zich verzet tegen de verhuizing en betoogd dat het belang van het kind om in de nabijheid van zijn vader op te groeien zwaarder weegt. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van de vrouw om te verhuizen niet opweegt tegen het belang van het kind en de vader om betrokken te blijven bij de opvoeding. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de vrouw afgewezen. De beslissing is genomen in het kader van de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag, waarbij het belang van het kind voorop staat. De vrouw had niet voldoende onderbouwd dat de verhuizing in het belang van het kind zou zijn, terwijl de man recentelijk zijn contact met het kind had hersteld en de zorgregeling was opgebouwd. Het hof heeft benadrukt dat stabiliteit en continuïteit in de opvoeding van het kind essentieel zijn, vooral gezien de recente ontwikkelingen in de relatie tussen de ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.274.862/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/295795 / FA RK 19-6450
Beschikking van de meervoudige kamer van 22 december 2020 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [plaats a] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. Verhagen te Hoofddorp,
en
[de man] ,
wonende te [plaats a] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.C.I. Veerman te Volendam.
Als (overige) belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [zoon] (verder te noemen: [de minderjarige] );
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming regio Amsterdam (verder te noemen: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank), van 29 januari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 2 maart 2020 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voornoemde beschikking van 29 januari 2020.
2.2
De man heeft op 14 april 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 17 april 2020 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van vrouw van 27 juli 2020 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
- een brief van de zijde van de man van 23 oktober 2020 met bijlagen, ingekomen op 26 oktober 2020;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 27 oktober 2020 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 5 november 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door mr. M.C. Tijsterman, als waarnemer voor mr. Verhagen voornoemd.
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.
De advocaten van partijen hebben ter zitting pleitaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
Uit de (in juli 2016 verbroken) relatie van de vrouw en de man (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) is [de minderjarige] geboren, [in] 2016 te [geboorteplaats] .
De man heeft [de minderjarige] erkend. Sinds 28 februari 2018 oefenen de ouders gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de vrouw en woont samen met haar bij haar moeder (hierna: oma) en broer in [plaats a] .
3.2
Bij beschikking van 3 mei 2017 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, een tijdelijke omgangsregeling vastgesteld tussen de man en [de minderjarige] van om de week op zaterdag van 10.15 tot 11.15 uur op een neutrale locatie in aanwezigheid van de vrouw. Tevens heeft de rechtbank de raad verzocht onderzoek te doen naar de vraag of het belang van [de minderjarige] zich tegen een omgangsregeling verzet en, indien dit niet het geval is, welke regeling het meest in zijn belang is en naar de vraag of het in strijd is met het belang van [de minderjarige] om de vader samen met de moeder met het gezag te belasten. De raad heeft op 31 augustus 2017 rapport en advies uitgebracht.
3.3
Bij beschikking van 28 februari 2018 heeft de rechtbank partijen, overeenkomstig het advies van de raad, gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] . Tevens heeft de rechtbank de raad verzocht nader onderzoek te verrichten naar de vraag welke omgangsregeling het meest in het belang van [de minderjarige] is. De raad heeft op 22 juni 2018 nader rapport en advies uitgebracht.
3.4
Bij beschikking van 26 april 2018 heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw haar vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met [de minderjarige] naar [plaats b] afgewezen.
3.5
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 2 augustus 2018 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is telkens verlengd, laatstelijk tot 2 februari 2021.
Bij afzonderlijke beschikking van 2 augustus 2018 heeft de rechtbank de beslissing over de definitieve verdeling van de zorg- en opvoedingstaken pro forma aangehouden en de GI verzocht de rechtbank schriftelijk te berichten over het verloop van de omgang en de hulpverlening en de daaraan te verbinden gevolgen.
3.6
Bij beschikking van 20 november 2019 heeft de rechtbank bepaald dat [de minderjarige] drie weekenden per maand van vrijdag uit school tot zaterdag 17.00 uur bij de man verblijft en dat deze regeling binnen een half jaar bereikt dient te zijn. Deze omgangsregeling wordt inmiddels uitgevoerd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking, is voor zover in hoger beroep van belang, het verzoek van de vrouw haar vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige] te verhuizen naar de regio West-Friesland, bij voorkeur naar de gemeente [c] , afgewezen.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat aan haar vervangende toestemming wordt verleend om met [de minderjarige] te kunnen verhuizen naar de regio West-Friesland, bij voorkeur naar de gemeente [c] , doch niet uitsluitend en/of binnen een straal van 45 kilometer rondom het noorden c.q. noordoosten van [plaats a] , conform de als productie 8 overgelegde kaart. Daarnaast verzoekt de vrouw te bepalen dat als aan haar vervangende toestemming wordt verleend om met [de minderjarige] te kunnen verhuizen naar de gemeente [c] , aan haar vervangende toestemming wordt verleend om [de minderjarige] in te schrijven op basisschool [school 1] te [plaats b] of basisschool [school 2] te [plaats d] .
Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw haar verzoek aangevuld, in die zin dat zij tevens vervangende toestemming vraagt voor een tijdelijke verhuizing met [de minderjarige] naar [plaats e] , zodat zij samen met [de minderjarige] bij haar nieuwe partner kan intrekken, zolang zij nog niet over een woning in [c] beschikt.
4.3
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de vrouw af te wijzen. Voor het geval het hof de vrouw toestemming zal verlenen om met [de minderjarige] naar [c] te verhuizen, verzoekt de man te bepalen dat de vrouw in het kader van de omgangsregeling zoals vastgelegd in voornoemde beschikking van 20 november 2019, of in het geval van een wijziging van de omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] , dient zorg te dragen voor het brengen en ophalen van [de minderjarige] , waarbij de man [de minderjarige] uitsluitend de eerste en derde vrijdag (naar het hof begrijpt: van de maand) uit school zal ophalen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling ligt allereerst aan het hof het verzoek van de vrouw voor haar vervangende toestemming te verlenen om met [de minderjarige] eerst (tijdelijk) naar [plaats e] te verhuizen en vervolgens naar [c] .
5.2
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) dient de rechter in geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijke gezag, waaronder het onderhavige geschil over een voorgenomen verhuizing van het kind, een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij deze beoordeling dient de rechter volgens vaste rechtspraak aan de hand van alle omstandigheden van het geval de belangen van de betrokkenen in aanmerking te nemen en af te wegen. Het belang van de minderjarige dient daarbij een overweging van de eerste orde te zijn. Dat neemt niet weg dat, afhankelijk van de omstandigheden, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
5.3
De vrouw betoogt dat de rechtbank ten onrechte haar verzoeken strekkende tot vervangende toestemming om met [de minderjarige] naar [c] te verhuizen en hem daar naar school te laten gaan, heeft afgewezen en voert daartoe het volgende aan. Zij heeft het recht haar leven opnieuw in te richten en de afwijzing van haar verzoeken ervaart zij als een blokkade daarvan. Zij heeft duidelijk geconcretiseerd en onderbouwd dat zij niet meer in [plaats a] kan blijven wonen. Zij woont met [de minderjarige] bij haar moeder. Deze belasting moet niet meer te lang duren, niet alleen vanwege de gezondheid van oma, maar ook omdat het goed is voor [de minderjarige] dat hij samen met zijn moeder een eigen plek heeft en dat oma voortaan weer oma is en niet mede-opvoeder. Daarnaast heeft de vrouw ook financiële redenen waarom zij niet in [plaats a] kan blijven wonen. Ondanks haar vele pogingen daartoe lukt het haar niet om een (betaalbare) koop- of huurwoning in [plaats a] of directe omgeving te verkrijgen. Zij heeft verschillende makelaars aangeschreven en gereageerd op diverse woningen. De situatie ten tijde van de beschikking van 26 april 2018 was compleet anders dan de situatie ten tijde van het indienen van het inleidend verzoekschrift in deze zaak. De vrouw heeft diverse stukken in het geding gebracht waaruit blijkt wat zij heeft ondernomen na medio mei 2018 om een eigen woning te verkrijgen. Urgentie krijgt zij niet van de gemeente, ook niet met de medewerking van de gezinsmanager. De verdeling van de zorgtaken zal voorts na de verhuizing niet worden gewijzigd. De vrouw acht het in het belang van [de minderjarige] dat er contact blijft tussen hem en de man. Ook in [c] kan de omgang tussen de man en [de minderjarige] nog steeds goed plaatsvinden. Bovendien is zij bereid [de minderjarige] te halen en te brengen. Er is geen sprake van een gelijk verdeelde zorgregeling. [de minderjarige] zal uiteindelijk slechts drie x 28 uur per maand bij de man verblijven en de drie contactmomenten per maand met de school kan de man ook hebben als [de minderjarige] in [c] naar school gaat. De GI heeft geen bezwaar tegen de verzochte verhuizing en schat een verhuizing als door de vrouw verzocht niet in als een benadeling voor [de minderjarige] , ook niet in combinatie met de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling.
Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw hieraan toegevoegd dat zij zwanger is van haar nieuwe partner, met hem een gezinsleven wil gaan opbouwen en om die reden met hem wil gaan samenwonen. Zij wenst dan ook tijdelijk samen met [de minderjarige] bij haar nieuwe partner, die woonachtig is [plaats e] , in te trekken, totdat zij samen een nieuwe woning hebben gevonden in [c] .
5.4
De man betoogt dat de rechtbank de vrouw terecht de toestemming heeft onthouden om met [de minderjarige] naar [c] te verhuizen en hem daar naar school te laten gaan. Hij voert daartoe aan dat een verhuizing naar [c] niet in het belang is van [de minderjarige] . De vrouw heeft de noodzaak om naar de regio West-Friesland te verhuizen onvoldoende onderbouwd. Uit niets blijkt dat de belasting van het wonen bij oma te groot wordt.
De vrouw heeft bovendien niet concreet gemaakt wat zij daadwerkelijk heeft ondernomen om een woning te vinden in [plaats a] , dan wel in de directe omgeving van [plaats a] .
De man heeft stukken overgelegd waaruit blijkt dat diverse woningen in [plaats a] voor de vrouw en [de minderjarige] beschikbaar waren. De vrouw legt de lat echter te hoog. Zo wil zij een aparte slaapkamer voor haar en [de minderjarige] , maar ook een aparte kamer voor de onderneming die zij parttime exploiteert, maar die nauwelijks winst oplevert. De vrouw had allang een andere plek met [de minderjarige] kunnen hebben in [plaats a] . Daarvoor heeft zij om haar moverende redenen niet gekozen.
Partijen hebben inderdaad geen gelijke verdeling van de zorg voor [de minderjarige] . De vrouw frustreert al jaren (de opbouw van) het contact tussen [de minderjarige] en de man. De man heeft daardoor het grootste gedeelte van het leven van [de minderjarige] geen contact met hem gehad. De vrouw gaat er blijkens haar stellingen volstrekt ten onrechte van uit dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling definitief is. De vastgestelde regeling is echter een opstap naar een gebruikelijke, uitgebreidere zorgregeling. Het is in het belang van [de minderjarige] dat hij dicht bij de man blijft wonen, zodat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling na verloop van tijd verder kan worden uitgebreid. Als de vrouw eenmaal met [de minderjarige] in [c] woont, zal het contact met [de minderjarige] naar verwachting geminimaliseerd worden. Extra omgang op doordeweekse dagen of tussendoor zal niet gaan vanwege de reisafstand en de leeftijd van [de minderjarige] . Ook financieel en praktisch is het voor de man niet mogelijk om [de minderjarige] uit [c] op te halen en terug te brengen.
De man wijst erop dat de GI geen standpunt heeft willen innemen in deze kwestie om geen partij te hoeven kiezen tussen partijen. Dat betekent echter niet automatisch dat de GI geen bezwaar heeft tegen een verhuizing naar [c] .
Ter zitting in hoger beroep heeft de man hieraan toegevoegd dat hij na de diverse rechtszaken en hulpverleningstrajecten [de minderjarige] eindelijk (na vierenhalf jaar) voor het eerst op 27 augustus 2020 een middag bij zich mocht hebben en dat in de weken daarna de contacten zijn uitgebreid tot de regeling zoals vastgesteld in de beschikking van 20 november 2019. [de minderjarige] heeft inmiddels vier keer bij hem overnacht. De man geniet enorm van het contact met [de minderjarige] en hij is ontzettend trots, maar realiseert zich ook dat partijen er nog niet zijn. Zij zitten nog in het beginstadium. De situatie zal moeten normaliseren en partijen zullen moeten leren om samen de ouders van [de minderjarige] te zijn. Hij vreest dat een verhuizing van [de minderjarige] naar [c] alle positieve ontwikkelingen teniet zal doen, aldus de man.
5.5
De GI heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de ouders weliswaar positieve stappen hebben gezet, maar dat de situatie nog fragiel is. Na vierenhalf jaar is er nu omgang tussen [de minderjarige] en zijn vader. Dat verloopt goed. Nu de reguliere zorgregeling duidelijk is en beide ouders weten waar zij aan toe zijn, is het van belang dat de ouders en [de minderjarige] rust gaan ervaren. Arkin zal de komende periode de ouders begeleiden bij het opstellen van een regeling voor de feestdagen en vakanties. Daarbij is met de ouders afgesproken dat als dit niet lukt, een verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] zal worden verzocht, aldus de GI.
5.6.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep benadrukt dat [de minderjarige] in zijn jonge leven al veel ingrijpende veranderingen heeft meegemaakt, zoals het uiteengaan van zijn ouders, het lange tijd uitblijven van contact met zijn vader, welk contact sinds kort is hersteld, een nieuwe partner aan de zijde van zijn moeder, de op handen zijnde komst van een broertje of zusje en één of meer verhuizingen in het verschiet. De raad vindt de verhuiswens van de moeder legitiem, doordacht en voorbereid, maar ook ingrijpend voor [de minderjarige] . Een verhuizing naar [c] zal invloed hebben op de uitbreiding van de omgang van de man met [de minderjarige] en zal de man beperken in zijn betrokkenheid bij het leven van [de minderjarige] . Een verhuizing zal moeten plaatsvinden, maar de raad acht het in het belang van [de minderjarige] dat hij in zijn huidige omgeving blijft wonen, met zijn vader in de buurt. De raad adviseert dan ook de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5.7
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Enkele maanden na de geboorte van [de minderjarige] hebben partijen hun relatie beëindigd en is de vrouw samen met [de minderjarige] ingetrokken bij haar moeder en broer. De man heeft in december 2016 bij de rechtbank een verzoekschrift ingediend strekkende tot gezamenlijk gezag en het vaststellen van een zorg- en informatieregeling. Bij beschikking van 3 mei 2017 heeft de rechtbank een tijdelijke omgangsregeling vastgesteld tussen de man en [de minderjarige] van één uur per twee weken op een neutrale locatie in aanwezigheid van de vrouw. Daarnaast heeft de rechtbank de raad verzocht onderzoek te doen naar aanleiding van de verzoeken van de man om gezag en omgang. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het vanwege de zorgen over [de minderjarige] en het gebrek aan vertrouwen en samenwerking tussen de ouders noodzakelijk is dat zij zich op de kortst mogelijke termijn voor begeleiding tot een hulpverlenende instantie wenden. De ouders hebben daaraan gehoor gegeven en in november 2017 is het Jeugdhulptraject van Spirit gestart. Bij beschikking van 28 februari 2018 heeft de rechtbank, overeenkomstig het advies van de raad, de ouders gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] en de beslissing over de omgangsregeling aangehouden in afwachting van het verloop van het hulpverleningstraject bij Spirit en van rapportage van de raad.
Bij beschikking van 2 augustus 2018 heeft de kinderrechter van de rechtbank [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. Daarbij heeft de kinderrechter overwogen dat [de minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd door de strijd tussen de ouders en de moeizame uitbreiding van het contact met de man. Bij afzonderlijke beschikking van dezelfde datum heeft de rechtbank de definitieve verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aangehouden en overwogen dat het zeer zorgelijk is dat [de minderjarige] wordt belast met de strijd tussen zijn ouders en dat hun moeizame verhouding in de weg staat aan een onbelast contact van [de minderjarige] met zijn vader. Om te voorkomen dat [de minderjarige] klem raakt tussen zijn ouders, is het van groot belang is dat zij hun onderlinge relatie en communicatie verbeteren. De aan te stellen gezinsvoogd dient, in samenspraak met Spirit, een omgangsregeling te bepalen die qua duur en frequentie tegemoetkomt aan de belangen en behoeftes van [de minderjarige] , maar waarbij zeker ook de belangen van de vader worden betrokken, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft de GI in overweging gegeven de omgang – kort gezegd - uit te breiden en toe te werken naar onbegeleide omgang. Nadat tussen de GI en Spirit verschil van mening was ontstaan over de wijze van contactherstel tussen [de minderjarige] en de man, heeft de GI besloten in te zetten op contactherstel met hulpverlening van Arkin en op (individuele) ondersteuning van beide ouders. Vervolgens heeft de rechtbank in de beschikking van 20 november 2019 eveneens overwogen dat contactherstel en (uitbreiding van) de omgang dienen plaats te vinden onder de supervisie van de GI en Arkin (of een soortgelijke instelling) en dat de vast te stellen omgangsregeling binnen een half jaar na de datum van de beschikking dient te zijn bereikt. Uit het tussenevaluatieverslag van Arkin van 15 oktober 2020 blijkt dat het contactherstel tussen [de minderjarige] en de man zeer positief is verlopen. Via een opbouwschema is toegewerkt naar de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling. Op 27 augustus 2020 heeft [de minderjarige] voor het eerst een middag bij de man thuis verbleven en op 25 september 2020 is hij voor het eerst een nachtje bij de man blijven slapen. Op dit moment verblijft [de minderjarige] conform deze vastgestelde regeling drie weekenden per maand van vrijdag uit school tot zaterdag 17.00 uur bij de man.
5.8
Het hof overweegt dat het belang van de vrouw om met [de minderjarige] te verhuizen naar de regio West-Friesland zonder meer zwaarwegend is. De vrouw wil gaan samenwonen met haar nieuwe partner, die woonachtig is in deze regio en van wie zij zwanger is. De moeder van de vrouw, die een belangrijke rol in het leven van [de minderjarige] speelt en fungeert als vaste oppas, is eveneens voornemens te verhuizen naar de regio West-Friesland, meer in het bijzonder naar [c] , waar haar partner woont. En ook de broer van de vrouw overweegt naar die regio te verhuizen.
Het hof twijfelt er niet aan dat het voor de vrouw, zoals zij stelt, eenvoudiger is om met haar inkomen een woning te kopen of huren in één van de kleinere dorpen in de regio West-Friesland, dan in de grotere steden [plaats a] of [plaats f] . De vrouw heeft voorts voldoende aannemelijk gemaakt dat het [de minderjarige] in [c] aan niets zal ontbreken op het gebied van school en sportclubs, zodat in zoverre voldoende is komen vast te staan dat de verhuizing naar [c] goed is voorbereid.
5.9
Tegenover voornoemd belang van de vrouw staan evenwel belangen die ook zwaar wegen. Dat is het belang van de man en [de minderjarige] om hun recent herstelde contact en de zorgvuldig opgebouwde zorgregeling te kunnen bestendigen en voortzetten. Dat is tevens het belang van de man, die mede het gezag heeft over [de minderjarige] , om bij zijn verzorging en opvoeding betrokken te blijven en hem in zijn directe omgeving te zien opgroeien. Ook gaat het om het belang van [de minderjarige] om in de omgeving van zijn vader te kunnen opgroeien en daarbij (ook) door hem te worden begeleid. Dat partijen geen gelijke zorgverdeling hebben, zoals de vrouw heeft aangevoerd, is voor het hof geen reden om aan deze belangen minder gewicht toe te kennen.
5.1
Het komt aan op een afweging van de belangen die hierboven zijn omschreven. Voor het hof is daarbij in dit geval doorslaggevend of in voldoende mate tegemoet wordt gekomen aan het belang van de man om, in geval van een verhuizing van [de minderjarige] naar de regio West-Friesland, meer in het bijzonder [c] , betrokken te blijven bij zijn verzorging en opvoeding. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. Sinds de geboorte van [de minderjarige] heeft de man alles in het werk gesteld om betrokken te worden bij de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . De ouders hebben diverse hulpverleningstrajecten en gerechtelijke procedures doorlopen en nog maar zeer recent is het hun gelukt om uitvoering te geven aan de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling. Uit het verslag van 15 oktober 2020 blijkt dat het volgens Arkin voor de ouders nog moeilijk is om te gaan met visieverschillen en hun strijd te verminderen. Arkin heeft de ouders dan ook geadviseerd een vervolgtraject gericht op het verminderen van de strijd te volgen, en eventueel daarna het programma Kinderen uit de Knel indien de strijd tussen de ouders niet afneemt of weer oplaait. Daarnaast heeft de man ter zitting naar voren gebracht dat weliswaar de frequentie van de omgang tussen de man en [de minderjarige] nu duidelijk is, maar dat van rust nog geen sprake is. Zowel voor de maand november als de maand december heeft het plannen van de drie omgangsweekenden voor problemen gezorgd, aldus de man. De vrouw heeft dit niet weersproken. Met de GI acht het hof het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk dat er voor alle betrokkenen rust komt en dat de ouders hun jarenlange strijd achter zich kunnen laten. Het recent herstelde contact tussen de man en [de minderjarige] moet worden bestendigd en de ouders zullen in de komende periode moeten werken aan hun vertrouwen in elkaar en het samenwerken met elkaar als ouders van [de minderjarige] . De feitelijke betrokkenheid van de man bij de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] bevindt zich thans in een pril stadium en de situatie is nog fragiel, zoals de GI het terecht benoemt. Het hof acht in deze omstandigheden de kans reëel dat een verhuizing van [de minderjarige] buiten (de directe omgeving van) [plaats a] de huidige positieve maar thans nog prille ontwikkelingen teniet zal doen. Voor het bestendigen van de huidige omgangsregeling en een eventuele uitbreiding daarvan in de toekomst is het naar het oordeel van het hof in de huidige omstandigheden essentieel dat [de minderjarige] in de nabijheid van de man blijft wonen. Ook als de vrouw in het geval van een verhuizing aan de praktische uitvoering van de zorgregeling tegemoet zou komen door het halen en brengen op zich te nemen, is dat niet voldoende om aan de belangen van de man en [de minderjarige] bij omgang met elkaar tegemoet te komen.
5.11
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het belang van de vrouw bij toewijzing van haar verzoek moet wijken voor het belang van de man bij afwijzing daarvan. Dat geldt voor beide voorgenomen verhuizingen, nu de (tijdelijke) verhuizing naar [plaats e] (die voor het eerst ter zitting in hoger beroep ter sprake is gebracht) moet worden begrepen als een aanloop naar een verhuizing naar [c] . Het hof heeft bij zijn oordeel tevens laten meewegen dat het vinden van een woning in [plaats a] voor de vrouw niet geheel onmogelijk moet worden geacht. Dat geldt temeer als in aanmerking wordt genomen dat de vrouw wil gaan samenwonen met haar nieuwe partner, die – naar uit de summiere informatie van de vrouw ter zitting duidelijk is geworden – over een eigen inkomen en een eigen woning beschikt, terwijl gesteld noch gebleken is dat hij aan de omgeving waar hij thans woont is gebonden. Het verzoek van de vrouw zal dan ook worden afgewezen. Dat betekent dat ook hetgeen door zowel de vrouw als de man voorwaardelijk is verzocht, niet toewijsbaar is.
5.12
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. A. van Haeringen en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Betlem als griffier, en is op 22 december 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.