ECLI:NL:GHAMS:2020:3617

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
30 december 2020
Zaaknummer
200.274.846/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van voogdij over minderjarige in het belang van het kind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de voogdij van de minderjarige [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft in eerste aanleg verzocht om de grootmoeder tot voogd te benoemen, maar de kinderrechter heeft JBRA benoemd tot voogd. De moeder is op 2 maart 2020 in hoger beroep gekomen van deze beschikking. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 november 2020 zijn verschillende partijen verschenen, waaronder de advocaat van de moeder en vertegenwoordigers van JBRA. De moeder en de curator zijn niet verschenen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [de minderjarige] is in 2020 geboren en verblijft sinds kort na zijn geboorte in een pleeggezin. De moeder heeft een geschiedenis van (gedwongen) opnames in een psychiatrisch ziekenhuis en is onder curatele gesteld. De grootmoeder heeft aangegeven dat zij de zorg voor [de minderjarige] op zich wil nemen, maar de kinderrechter heeft twijfels geuit over haar vermogen om dit te doen. Het hof heeft vastgesteld dat de grootmoeder inmiddels haar twijfels heeft overwonnen, maar dat [de minderjarige] zich inmiddels heeft gehecht aan zijn pleegouders en dat het in zijn belang is om in zijn vertrouwde omgeving te blijven.

Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het belang van [de minderjarige] voorop staat. Het hof benadrukt dat contact met de familie, waaronder de grootmoeder, van groot belang is, maar dat de huidige situatie in het pleeggezin het beste is voor de ontwikkeling van [de minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.274.846/01
zaaknummer rechtbank: C/13/677863 / FA RK 19-8308 en C/13/678093 / JE RK 20-35
beschikking van de meervoudige kamer van 22 december 2020 inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.E. Sprenkeling te Amsterdam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- [de grootmoeder] (hierna: de grootmoeder);
- Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA);
- [de curator] h.o.d.n. [X] Bewindvoering (hierna: de curator);
- de minderjarige [zoon] (hierna: [de minderjarige] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 17 januari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 2 maart 2020 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voormelde beschikking en heeft haar beroepschrift aangevuld op 17 april 2020.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 november 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de advocaat van de moeder;
- de heer V.D. Aelbers namens de raad;
- de grootmoeder;
- twee medewerkers namens JBRA;
Voorts is verschenen mevrouw [Y] namens Mentrum Kliniek die door het hof als informant is gehoord.
De moeder en de curator zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
[de minderjarige] is de [in] 2020 geboren zoon van de moeder. [de minderjarige] verblijft sinds kort na zijn geboorte in een perspectiefbiedend pleeggezin.
3.2
De moeder is meerdere malen (gedwongen) opgenomen geweest. Bij beschikking van 10 december 2019 van de rechtbank Amsterdam is een machtiging verleend tot voortgezet verblijf van de moeder in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van zes maanden, derhalve tot 11 juni 2020. Na de geboorte van [de minderjarige] is zij overgeplaatst en is de rechterlijke machtiging voortijdig opgeheven.
Momenteel woont zij op vrijwillige basis in een begeleid-wonenproject. De grootmoeder is haar moeder.
3.3
Bij beschikking van 19 december 2018 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) is een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan de moeder.
Bij beschikking van 6 december 2019 van de kantonrechter is de onderbewindstelling opgeheven en is de moeder onder curatele gesteld, met benoeming van [de curator] h.o.d.n. [X] Bewindvoering tot curator.
3.4
Bij beschikking van 7 januari 2020 van de kinderrechter is JBRA belast met de voorlopige voogdij over de toen nog ongeboren [de minderjarige] , voor de duur van drie maanden.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de beschikking van 7 januari 2020 tot de datum van die beschikking gehandhaafd en met ingang van de datum van die beschikking JBRA benoemd tot voogd over [de minderjarige] .
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het verzoek van de raad tot benoeming van JBRA tot voogd over [de minderjarige] af te wijzen en de grootmoeder tot voogd over [de minderjarige] te benoemen.
4.3
De raad heeft ter zitting in hoger beroep verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253q lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) belast de rechtbank, indien een ouder die alleen het gezag uitoefent op één van de in artikel 1:246 BW genoemde gronden onbevoegd is tot de uitoefening van het gezag, de andere ouder met het gezag, tenzij het belang van de minderjarige zich hiertegen verzet. Alsdan benoemt zij een voogd. Op grond van artikel 1:246 BW zijn onder andere zij die onder curatele zijn gesteld onbevoegd het gezag uit te oefenen.
5.2
Het hof stelt vooraleerst ambtshalve vast dat de moeder in eerste aanleg ter zitting heeft verzocht de grootmoeder tot voogd over [de minderjarige] te benoemen. Haar verzoek in hoger beroep betreft derhalve geen nieuw zelfstandig verzoek (dat ingevolge artikel 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan) zodat de moeder ontvankelijk is in haar verzoek.
5.3
De moeder verzet zich niet tegen de benoeming van een voogd, maar zij wenst dat de grootmoeder in plaats van JBRA tot voogd over [de minderjarige] wordt benoemd. De kinderrechter heeft de grootmoeder niet in staat geacht de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich te nemen, maar heeft die beslissing niet gebaseerd op een (raads)onderzoek. De kinderrechter is afgegaan op de verklaring van JBRA, maar die heeft zich slechts gebaseerd op één huisbezoek. Er is niet gebleken van enige contra-indicatie voor het benoemen van de grootmoeder tot voogd.
Aanvankelijk was de grootmoeder huiverig om de zorg voor [de minderjarige] op zich te nemen omdat zij zelf nog een jong kind heeft en ten tijde van het de geboorte van [de minderjarige] in verwachting was en haar partner niet welwillend stond tegenover de opname van [de minderjarige] in hun gezin. Inmiddels heeft zij zich echter bedacht, waarbij van groot belang is dat het binnen de Surinaamse cultuur - waartoe de grootmoeder en de moeder behoren - zeer gebruikelijk is dat kinderen worden grootgebracht door hun grootouders. De moeder wijst erop dat een netwerkplaatsing over het algemeen in het belang van een kind is.
Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van de moeder verklaard dat de moeder weer drugs gebruikt en dat zij niet weerspreekt dat zij niet zelf voor [de minderjarige] kan zorgen. Zij heeft voorts herhaald dat het in het belang van [de minderjarige] is dat hij bij zijn familie opgroeit, ook met het oog op zijn afstamming; [de minderjarige] is een zwart jongetje dat nu opgroeit in een wit pleeggezin.
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep zijn begrip uitgesproken voor de wens van de grootmoeder om tot voogd over [de minderjarige] te worden benoemd en hem in haar gezin op te nemen. Gezien zijn ontwikkelingsfase acht de raad het echter niet in het belang van [de minderjarige] om hem nu te verplaatsen. [de minderjarige] is vanwege de drugsverslaving van de moeder onder zeer belastende omstandigheden geboren. Dat hij het moeilijk had, bleek uit het gegeven dat hij aanvankelijk alleen bij de pleegouders op de borst in slaap kon vallen. Hij is zich aan het hechten aan zijn pleegouders en leert nu te vertrouwen op de wereld om hem heen, onder andere doordat hij vaste personen in zijn nabijheid heeft die op zijn signalen reageren. Daarom, maar ook gezien de rust, regelmaat en voorspelbaarheid die [de minderjarige] nodig heeft, ligt zijn perspectief bij zijn pleeggezin, al is het belangrijk voor [de minderjarige] dat hij contact heeft met zijn familie, aldus de raad.
5.5
De grootmoeder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij van meet af aan tot voogd over [de minderjarige] benoemd heeft willen worden en dat ook haar partner erachter staat. In juni 2020 is de grootmoeder bevallen van een dochter zodat het zal zijn alsof zij een tweeling heeft als ook [de minderjarige] bij hen komt wonen. Zij heeft [de minderjarige] in mei 2020 voor het laatst gezien.
5.6
JBRA heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat [de minderjarige] de eerste weken na zijn geboorte onrustig was, maar dat het nu goed met hem gaat in het pleeggezin. Voortzetting van het verblijf van [de minderjarige] in het pleeggezin wordt in zijn belang geacht, ook omdat JBRA risico’s ziet in de relatie tussen de moeder en de grootmoeder. Dat neemt niet weg dat contact met zijn familie belangrijk is voor [de minderjarige] .
5.7
Het hof stelt vast dat de kinderrechter haar beslissing mede heeft gebaseerd op het raadsrapport van 13 december 2019. Daaruit blijkt onder andere dat de grootmoeder [de minderjarige] graag in haar gezin wilde opnemen, maar dat zij twijfelde of zij het kon, niet alleen gezien haar drukke leven met werk en kinderen, maar ook omdat zij zich afvroeg of [de minderjarige] specifieke behoeftes zou hebben omdat de moeder drugs had gebruikt tijdens haar zwangerschap. Bovendien twijfelde haar partner; hij wees haar erop dat de moeder en haar partner, al dan niet onder invloed van drugs, onrust zouden kunnen veroorzaken.
De grootmoeder mag dan ter zitting in eerste aanleg hebben verklaard dat zij [de minderjarige] graag in haar gezin wilde opnemen, maar tegen de achtergrond van haar verklaringen zoals neergelegd in het (toen recente) raadsrapport, heeft de kinderrechter naar het oordeel van het hof terecht getwijfeld of de grootmoeder – die destijds nog in verwachting was – [de minderjarige] werkelijk kon en wilde verzorgen en opvoeden tot zijn meerderjarigheid en reeds daarom nader onderzoek niet nodig geacht.
Sinds de bestreden beschikking is inmiddels bijna een jaar verstreken. De grootmoeder is in juni 2020 voor de vierde keer moeder geworden en zij handhaaft haar verzoek om met de voogdij over [de minderjarige] te worden belast. Gelet op de termijn die inmiddels is verstreken, waarin zij ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om de gevolgen van het verzoek te overdenken en daarover te overleggen met haar partner, begrijpt het hof dat eventueel indertijd bestaande twijfel geheel is verdwenen. [de minderjarige] verblijft echter inmiddels ook bijna een jaar in zijn pleeggezin en na een onrustige start – die waarschijnlijk mede valt terug te voeren op de situatie van de moeder tijdens haar zwangerschap – is hij zich aan het hechten aan zijn pleegouders. Hij vindt daar voorts de rust en structuur waaraan hij behoefte heeft. Toewijzing van het verzoek van de grootmoeder zou in dit geval betekenen dat hij uit zijn vertrouwde omgeving en bij zijn primaire hechtingsfiguren wordt weggehaald. Het hof acht dit niet in het belang van [de minderjarige] . Weliswaar is aannemelijk dat de grootmoeder hem met liefde zal opvoeden en verzorgen, maar gezien de ontwikkelingsfase van [de minderjarige] dient hij niet nu een wijziging van zijn opvoedsituatie te ondergaan. Dat neemt niet weg dat contact van [de minderjarige] met zijn familie, onder wie zijn grootmoeder, van groot belang is voor hem, zoals ter zitting in hoger beroep is onderschreven door de raad en JBRA, mede met het oog op het leren kennen van zijn Surinaamse achtergrond. Het hof gaat er dan ook vanuit dat JBRA, als voogd van [de minderjarige] , en de grootmoeder zich zullen inzetten voor het tot stand brengen van dit contact.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. J.W. van Zaane, bijgestaan door de griffier, en is op 22 december 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.