Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] ,
[appellant sub 2] ,
1.DEUTSCHE NEDERLAND N.V.,
DEUTSCHE BANK AG,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten en procesverloop
treasuryadviseur [B] (hierna: [B] ) namens ABN AMRO. Tijdens dit gesprek is kredietovereenkomst 2 besproken. Daarnaast heeft [B] het gehad over de renteontwikkeling en daarbij de renteswap en de rentecap besproken als mogelijkheid om het renterisico van de Euribor-leningen gedeeltelijk af te dekken. [X] sr. heeft daarop tijdens het gesprek het in de concept-kredietovereenkomst 2 vermelde bedrag van € 3.000.000 dat moest worden afgedekt, doorgestreept en hierbij de volgende handgeschreven tekst toegevoegd:
overhedgezal ontstaan als de 10-jarige lening per 1 april 2016 wordt afgelost, omdat dan de hoofdsom van de renteswap hoger zal zijn dan de alsdan nog resterende hoofdsom van de 20-jarige lening. Deutsche Nederland stelt in de brief twee oplossingen voor om die
overhedgete voorkomen, namelijk het verlengen van de looptijd van de 10-jarige lening tot het einde van de looptijd van de renteswap (1 oktober 2017) of het aanpassen van de hoofdsom van de renteswap aan de hoofdsom van de resterende lening op kosten van Deutsche Nederland.
3.Beoordeling
overhedgeonverschuldigd aan Deutsche c.s. hebben betaald;
overhedgemeer bestaat, dit op straffe van een dwangsom van € 25.000 voor iedere dag of gedeelte van de dag dat Deutsche c.s. in gebreke blijven met aanpassing van de renteswap op de lening;
overhedge): € 89.521,
overhedgemeer bestaat alsmede dat de rechtbank Deutsche c.s. – bij wijze van voorlopige voorziening – veroordeelt tot betaling van € 250.000, althans een bedrag gelijk aan de
overhedge, althans € 150.000. De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 7 december 2017 het in het incident gevorderde afgewezen en de beslissing omtrent de kosten van het incident aangehouden. De rechtbank heeft in haar eindvonnis de vorderingen [appellanten] afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten in de hoofdzaak en in het incident.
overhedgedie zou ontstaan, indien de 10-jarige lening, zoals overeengekomen, op 1 april 2016 zou worden afgelost. De hoofdsom van de renteswap zou dan hoger zijn dan het bedrag dat alsdan nog onder de resterende 20-jarige lening zou uitstaan. Verder stellen zij aan de orde dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Bank tijdig op 14 september 2015 een wijziging van de renteswap heeft voorgesteld waardoor het nadeel van het ontstaan van de
overhedgeper 1 april 2016 afdoende werd opgeheven, zodat op grond van artikel 6:230 BW de bevoegdheid van [appellanten] om de vernietiging van de renteswap in te roepen is komen te vervallen.
overhedgeheeft gewaarschuwd. De Bank brengt naar voren dat het in 2007 de verwachting van beide partijen was dat de leningen die zouden worden afgedekt door de renteswap op einddatum (voor het eerst in 2016) zouden worden verlengd of geherfinancierd. De Bank benadrukt dat er in 2007 geen enkele reden was om te verwachten (laat staan om aan te nemen) dat [appellanten] de 10-jarige lening op einddatum volledig zouden aflossen in verband met de gewijzigde strategische focus van de Bank. Bij pleidooi hebben [appellanten] naar voren gebracht dat de insteek vanzelfsprekend was om de 10-jarige lening af te lossen conform de contractuele afspraak, maar zij gaan niet in op de stelling van de Bank dat in 2007 de verwachting was dat de 10-jarige lening zou worden verlengd of geherfinancierd. Hetgeen de Bank stelt impliceert dat zij [appellanten] vooraf niet hebben geïnformeerd over de
overhedgedie als gevolg van de aflossing van de 10-jarige lening zou ontstaan. De Bank had zich echter moeten realiseren dat onder omstandigheden herfinanciering ook zou kunnen uitblijven en dat bij aflossing van de 10-jarige lening dan een
overhedgezou ontstaan. De Bank had [appellanten] daar op moeten wijzen. Tegen die achtergrond is het hof met de rechtbank (rov. 4.14 van het vonnis van 14 maart 2018) van oordeel dat bij [appellanten] ter zake van het ontstaan van de
overhedgebij aflossing van de 10-jarige lening per 1 april 2016 een onjuiste voorstelling van zaken heeft bestaan en dat, gelet op het daaraan mogelijk verbonden aanzienlijk nadeel, kan worden aangenomen dat [appellanten] bij een juiste voorstelling van zaken de renteswap niet, althans niet onder dezelfde voorwaarden zouden hebben gesloten, zodat [appellanten] in zoverre in beginsel een beroep op dwaling toekomt.
overhedgeper 1 april 2016 op afdoende wijze opheft. In de brief van 14 september 2015 houdt de Bank aan [appellanten] voor dat als gevolg van de aflossing op 1 april 2016 een
overhedgezal ontstaan en noemt zij twee oplossingen ter voorkoming van het ontstaan van de
overhedge: verlenging van de looptijd van de 10-jarige lening tot de einddatum van de renteswap of aanpassing van de hoofdsom van de renteswap op kosten van de Bank. De Bank is bereid de kosten van het ongedaan maken van de
overhedgete dragen, kennelijk omdat de – onvoorziene – aflossing van de 10-jarige lening is ingegeven door de wijziging in de strategische focus van de Bank. Het voorstel van de Bank is tijdig gedaan en heft het nadeel van de
overhedgeop afdoende wijze op; na verlenging van de 10-jarige lening of aanpassing van de hoofdsom op kosten van de Bank per 1 april 2016 is immers van een
overhedgegeen sprake meer.
overhedgete laten voortduren. De Bank mocht er, zonder uitdrukkelijke instemming van [appellanten] , ook niet van uitgaan dat zij geen aanpassing van de renteswap wensten. Zonder aanpassing moesten [appellanten] over het bedrag van de
overhedgevan € 1.945.000, de renteswaprente van 4,65% aan de Bank blijven betalen, zonder dat daar een Euribor-lening van gelijke omvang tegenover stond. Dat zij dat zouden willen is zonder verklaring/uitleg hunnerzijds niet aannemelijk. Nu [appellanten] het voorstel hebben aanvaard, had de Bank de hoofdsom van de renteswap per 1 april 2016 op eigen kosten moeten aanpassen. Desondanks is dit pas per 3 oktober 2016 gebeurd.
overhedgeten onrechte niet per 1 april 2016 ongedaan is gemaakt maar pas per 3 oktober 2016. Grief 1 slaagt dus voor zover gericht tegen de afwijzing van dit deel van vordering van [appellanten] De Bank dient het door haar gedane, en door [appellanten] geaccepteerde voorstel om het nadeel van de
overhedgeop te heffen door de hoofdsom van de renteswap per 1 april 2016 aan te passen alsnog na te komen door aan [appellanten] de schade te vergoeden die zij hebben geleden als gevolg van het feit dat de aanpassing van de hoofdsom van de renteswap pas op 3 oktober 2016 heeft plaatsgevonden.
overhedgein de periode van 1 april 2016 tot en met 3 oktober 2016 een bedrag is van € 50.877,67 (exclusief wettelijke rente). Tijdens het pleidooi heeft [B] op een vraag van het hof geantwoord dat bij de berekening van dat bedrag uitgegaan is van de juiste bedragen. Mr. Hagers heeft tijdens het pleidooi kenbaar gemaakt dat hij zich graag bij akte wil uitlaten over de vraag of het bedrag dat de Bank noemt juist is. Het hof zal [appellanten] in de gelegenheid stellen zich daarover bij akte uit te laten. De Bank mag daarop bij akte reageren.
overhedgein de periode 1 april 2016 tot en met 3 oktober 2016 – die blijkens het voorgaande door de Bank moet worden vergoed – hebben [appellanten] geen schade geleden als gevolg van de
overhedge. Zij hebben nooit enige negatieve marktwaarde moeten voldoen. Verder is niet komen vast te staan dat zij als gevolg van de negatieve marktwaarde schade hebben geleden. Eventuele schade als gevolg van opslagverhogingen heeft de Bank reeds gecompenseerd. Andere schade als gevolg van schending van wettelijke bepalingen uit de Wft alsmede als gevolg van schending van de (bijzondere) zorgplicht is gesteld noch gebleken. De grief faalt.