ECLI:NL:GHAMS:2020:3561

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
29 december 2020
Zaaknummer
200.259.540/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en omgangsregeling in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezamenlijke uitoefening van het gezag en de omgangsregeling tussen de ouders van een minderjarige. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had eerder in eerste aanleg een beschikking gekregen waarbij de man, verweerder in hoger beroep, samen met haar werd belast met het gezag over hun kind. De vrouw was van mening dat de man niet in staat was om samen met haar het gezag uit te oefenen vanwege een verstoorde communicatie en eerdere incidenten van agressie. De man daarentegen stelde dat de communicatie verbeterd was en dat hij in het belang van het kind samen met de vrouw het gezag moest uitoefenen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen onaanvaardbaar risico bestond dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en dat de omgangsregeling goed verliep. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, met de aanpassing dat de man het kind op dinsdag een half uur eerder terugbrengt. De ouders zijn geadviseerd om hun hulpverleningstraject voort te zetten, wat in het belang van het kind is.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.259.540/01
zaak- rekestnummer rechtbank: C/13/656358 / FA RK 18-6848
Beschikking van de meervoudige kamer van 15 december 2020 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.A. Dayala te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R.T. Laigsingh te Amsterdam.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 27 februari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 16 mei 2019 in hoger beroep gekomen van bovengenoemde beschikking van 27 februari 2019.
2.2
De man heeft op 24 juli 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 11 juni 2019 met bijlagen, ingekomen op 12 juni 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 4 juli 2019 met bijlage, ingekomen op 5 juli 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 20 november 2019 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 21 november 2019 met bijlagen, ingekomen op 25 november 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 26 november 2019 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 25 november 2019 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 27 november 2019 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling van de zaak heeft op 6 december 2019 plaatsgevonden. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt.
Het hof heeft de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van de resultaten van het traject Ouderschap Blijft, waarvoor partijen zich, zoals ter zitting besproken, aanmelden en waarbij zij tevens een verwijzing via de huisarts zullen vragen voor therapie bij een psychotherapeut of systeemtherapeut. De behandeling van de zaak is pro forma aangehouden tot zondag 8 maart 2020.
2.5
Nadien zijn bij het hof de volgende stukken binnengekomen:
- een e-mailbericht van de zijde van de vrouw van 9 maart 2020, ingekomen op dezelfde datum;
- een e-mailbericht van de zijde van de man van 11 maart 2020, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 14 oktober 2020, ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 16 oktober 2020 met bijlage, ingekomen op dezelfde datum.
2.6
De mondelinge behandeling van de zaak is op 22 oktober 2020 voortgezet.
Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.
2.7
Na de mondelinge behandeling is ingekomen een e-mailbericht van mr. Dayala van 9 november 2020 met bijlagen en een journaalbericht van mr. Laigsingh van 17 november 2020, waarin deze – samengevat – bezwaar maakt tegen indiening van voormelde stukken door mr. Dayala. Nu de mondelinge behandeling is gesloten en het hof partijen geen toestemming heeft gegeven nog stukken na te zenden, slaat het hof daarop geen acht.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de vrouw en de man (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) is geboren:
- [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ), [in] 2016 te [geboorteplaats] .
De man heeft [de minderjarige] erkend. Tot de bestreden beschikking was de vrouw van rechtswege alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
De vrouw is tevens de moeder van [kind A] (hierna te noemen: [kind A] ), geboren [in] 2012 te [geboorteplaats] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn – voor zover thans van belang - op het daartoe strekkende verzoek van de man, de ouders gezamenlijk belast met de uitoefening van het gezag over [de minderjarige] en is bepaald dat met ingang van de datum van de beschikking (27 februari 2019) de man [de minderjarige] (naar het hof begrijpt: wekelijks) bij zich heeft van zondag 12:00 uur tot dinsdag 19:00 uur.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het verzoek van de man om hem mede met het gezag over [de minderjarige] te belasten af te wijzen en een omgangsregeling vast te stellen, inhoudende dat de man [de minderjarige] bij zich heeft om de week van vrijdag 19:00 uur tot zondag 12:00 uur alsmede gedurende de helft van de vakanties.
4.3
De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hoger beroep dient er mede toe omissies die in eerste aanleg zijn begaan, te herstellen. Nu het geschil in volle omvang aan het hof voorligt en beide partijen tevens bij de mondelinge behandeling in hoger beroep aanwezig zijn geweest, heeft de vrouw geen belang meer bij bespreking van haar grief, inhoudende dat zij door toedoen van de man niet in eerste aanleg is verschenen.
5.2
Het wettelijk uitgangspunt is dat ouders gezamenlijk het gezag over hun kind uitoefenen. Een verzoek als dat van de man om de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten wordt slechts afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
Tevens is het wettelijk uitgangspunt dat iedere ouder recht heeft op omgang met zijn kind. Dat recht kan een ouder slechts worden ontzegd op de daarvoor in de wet aangegeven gronden. Bij de beoordeling van de vraag hoe aan de omgang vorm gegeven moet worden, staat het belang van het kind voorop.
5.4
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de man samen met haar wordt belast met het gezag over [de minderjarige] . Zij voert daartoe – samengevat – aan dat is voldaan aan de gronden voor afwijzing van het verzoek van de man. Er is sprake van een uitermate verstoorde communicatie tussen partijen. Zij zijn niet in staat om te communiceren over [de minderjarige] en de vrouw voorziet een toename van conflicten tussen partijen over hem. Daardoor bestaat een onaanvaardbaar risico dat hij klem of verloren raakt tussen de ouders indien de man met het gezag wordt belast. Daarnaast heeft de man de vrouw bedreigd. De man heeft in het verleden een agressietraining bij De Waag moeten volgen, maar die heeft kennelijk onvoldoende affect gehad. Zo heeft zich in mei 2019 in het bijzijn van [de minderjarige] en zijn halfbroer [kind A] een incident voorgedaan, waarbij de man zich agressief heeft gedragen en de politie erbij is gehaald.
De vrouw heeft ook bezwaar tegen de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling. Zij voert - samengevat - aan dat de man geen belang heeft bij de vastgestelde omgangsregeling vanwege zijn reguliere werktijden en zeer onregelmatige arbeidsverleden, en niet is te verwachten dat zijn huidige tijdelijke contract zal worden verlengd. De vrouw vreest bovendien dat de man zich niet zal houden aan de haal- en brengtijden van de vastgestelde omgangsregeling, zodat [de minderjarige] niet op tijd van en naar (de voor)school zal worden gebracht en gehaald. De vrouw wenst tot slot zelf regelmatig een weekend met haar twee kinderen te kunnen doorbrengen.
5.5
De man is het eens met de beslissingen van de rechtbank over het gezag en de omgang. Hij voert – samengevat – aan dat zich sinds de bestreden beschikking geen situatie heeft voorgedaan waarbij hij belangrijke beslissingen over [de minderjarige] heeft tegengehouden. Nu al geruime tijd sprake is van een co-ouderschapsregeling is het in het belang van [de minderjarige] dat de man mede met het gezag over hem is belast. Bovendien hebben partijen geruime tijd met elkaar in gezinsverband geleefd. De man ontkent dat hij de vrouw ooit heeft mishandeld. Het is juist de man die tijdens het door de vrouw genoemde incident is mishandeld door de drie aanwezige vrouwen. De man is daarop uit de woning gevlucht. [de minderjarige] en [kind A] waren daar niet bij aanwezig.
Met betrekking tot de omgang voert de man – samengevat – aan dat de dagen waarop hij [de minderjarige] thans bij zich heeft, de enige dagen zijn waarop hij niet werkt. De regeling verloopt goed. Hij brengt en haalt [de minderjarige] naar en van de voorschool op de maandagen en dinsdagen dat [de minderjarige] bij hem verblijft, aldus de man.
5.6
De raad heeft ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Voor [de minderjarige] zijn de voorspelbaarheid van en continuïteit in de omgang van groot belang. Het is goed voor hem om beide ouders op verschillende momenten mee te maken, dus zowel in het weekend als doordeweeks, zodat activiteiten met beide ouders beter aansluiten bij wat hij nodig heeft. De ouders wordt geadviseerd een schriftje met [de minderjarige] mee te geven teneinde de andere ouder te informeren. Ten aanzien van het gezag zijn er onvoldoende redenen om aan te nemen dat sprake is van het klem of verloren criterium. De ouders dienen middels hulpverlening tot een goede ouderlijke samenwerking te komen, aldus de raad.
gezag
5.7
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat het openbaar ministerie nog geen formele beslissing heeft genomen over het incident tussen partijen in mei 2019 waarvan de vrouw aangifte heeft gedaan. Partijen hebben zich aangemeld bij Altra voor het hulpverleningstraject ‘Ouderschap Blijft’, zoals beslist door dit hof op 9 december 2019, maar staan nog steeds op de wachtlijst. Blijkens het verhandelde ter zitting op 22 oktober 2020 is de communicatie tussen partijen intussen aanzienlijk verbeterd. Zo heeft de vrouw ter zitting desgevraagd verklaard dat het goed gaat met [de minderjarige] , dat zij overleg voert met de man over [de minderjarige] middels sms-jes en telefonisch contact, dat de communicatie tussen hen best goed verloopt en dat de enige wrijving tussen hen de invulling van de omgangsregeling betreft waarover het hof een oordeel dient te vellen. De man heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de communicatie de laatste tijd vlotter lijkt te verlopen, maar dat de ouders training nodig hebben om dat in de toekomst zo te behouden. Anders dan de vrouw stelt, is naar het oordeel van het hof, gezien het voorgaande, onvoldoende komen vast te staan dat een onaanvaardbaar risico bestaat dat [de minderjarige] klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders. Evenmin is gebleken dat afwijking van het wettelijk uitgangspunt van gezamenlijk gezag anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag dan ook bekrachtigen.
omgang
5.8
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat partijen inmiddels ruim anderhalf jaar uitvoering geven aan de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling. De vrouw heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat het goed gaat met [de minderjarige] . Zij is doordeweeks thuis met haar beide kinderen omdat zij niet werkt. De overdracht van [de minderjarige] tussen partijen verloopt zonder problemen en de omgang tussen haar andere zoon [kind A] en zijn biologische vader kan in onderling overleg worden aangepast. De vrouw geeft aan dat zij is verwezen naar een psycholoog voor traumabehandeling maar vanwege de maatregelen in verband met corona wacht zij nog op haar eerste afspraak.
De man heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat [de minderjarige] het fijn heeft bij hem en dat hij, op twee keer na, [de minderjarige] op tijd naar de voorschool heeft gebracht. Zijn werkdagen (wekelijks woensdag tot en met zaterdag) zijn geheel afgestemd op de huidige omgang met [de minderjarige] . Zijn dj-werkzaamheden liggen vanwege de coronamaatregelen stil. Vanwege zijn huidige werk en dj-werkzaamheden in de toekomst is omgang met [de minderjarige] op de zaterdag(avond) niet mogelijk. Hij wordt sinds enkele jaren bijgestaan door een psycholoog om hem te leren omgaan met de situatie en tot een verbeterde communicatie met de vrouw te komen, aldus de man ter zitting.
5.9
Naar het oordeel van het hof blijkt mede uit hetgeen partijen zelf aangeven duidelijk dat het goed gaat met [de minderjarige] en dat de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling al zeer geruime tijd redelijk tot goed verloopt. Beide ouders zijn betrokken en geven aan het beste te willen voor [de minderjarige] . Anders dan de vrouw betoogt, is niet aannemelijk geworden dat de man [de minderjarige] structureel te laat naar de voorschool brengt. De vrouw heeft haar stelling dienaangaande tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de man, niet verder onderbouwd. Het hof is daarom met de raad van oordeel dat de omgangsregeling gezien het belang van [de minderjarige] bij voorspelbaarheid en continuïteit moet worden voorgezet. De verdere bezwaren van de vrouw daartegen zijn op zichzelf begrijpelijk, maar niet voldoende om aan voortzetting in de weg te staan. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat de vrouw [de minderjarige] door de weeks buiten schooltijden en iedere zaterdag bij zich heeft. Bovendien gaat het hof mede op basis van haar eigen verklaring over de flexibiliteit van de omgang tussen [kind A] en zijn vader ervan uit dat de vrouw de beide kinderen tenminste een of meer zaterdagen per maand gezamenlijk bij zich kan hebben. Van belang is tenslotte dat de huidige regeling tevens voorziet in het door de raad ter zitting aangegeven belang van [de minderjarige] om zijn beide ouders zowel in het weekend als doordeweeks mee te maken, zodat hun activiteiten met hem beter aansluiten bij wat hij nodig heeft.
Het hof zal daarom de bestreden beschikking ook ten aanzien van de omgang bekrachtigen, met dien verstande dat partijen ter zitting op advies van de raad zijn overeengekomen dat de man [de minderjarige] op dinsdag een half uur eerder, dus om 18:30 uur, bij de vrouw terugbrengt.
5.1
Het hof gaat ervan uit dat de ouders het door hen beoogde hulpverleningstraject ‘Ouderschap Blijft’ in het belang van [de minderjarige] zullen doorzetten, bijvoorbeeld bij Family Supporters alwaar volgens informatie van de raad ter zitting op dit moment (vrijwel) geen wachtlijst is.
5.11
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met dien verstande dat de man [de minderjarige] wekelijks bij zich heeft tot dinsdag 18:30 uur;
gelast de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het openbaar register;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. W.F. Groos en mr. A. van Haeringen, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 15 december 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.