Uitspraak
mr. I.M.C.A. Reinders Folmerte Amsterdam,
mr. J.K. van den Heuvelte Amsterdam.
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
“5.5. (...) Het daadwerkelijk opstarten van het contact tussen de man en [de minderjarige] is naar het oordeel van het hof (...) thans nog niet aan de orde. De hulpverlening aan de vrouw moet eerst verder op gang komen en het verzet van de man tegen de adviezen van de GI voor omgangsbegeleiding dient te worden gestaakt. Een en ander zal naar verwachting nog een behoorlijke tijd in beslag nemen. Het hof acht het vaststellen van een zorgregeling als door de man verzocht onder deze omstandigheden in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . (...)”
“In het verleden is geprobeerd omgang onder begeleiding te laten plaatsvinden, maar dat is niet goed gegaan. Daarom is de insteek van Jeugdbescherming nu om eerst de omstandigheden te optimaliseren, voordat een begin wordt gemaakt met contactherstel tussen [de man] en [de minderjarige] , om te voorkomen dat het opnieuw misgaat. Uit de overgelegde stukken en de verklaringen namens Jeugdbescherming ter zitting is gebleken dat [de vrouw] bang is voor [de man] en dat zij vatbaar is voor stress. Hoewel er geen zorgen zijn over de relatie tussen haar en [de minderjarige] , wil Jeugdbescherming voorkomen dat hun relatie en daarmee het welzijn van [de minderjarige] onder druk komt te staan. Daarnaast acht Jeugdbescherming het noodzakelijk dat [de vrouw] [de minderjarige] ondersteunt in het aangaan van contact met [de man] . Het hof heeft het belang onderschreven van het wegnemen van de genoemde belemmeringen bij de ouders, voordat wordt overgegaan tot contactherstel. De voorzieningenrechter zal wat dat betreft bij het oordeel van het gerechtshof (en Jeugdbescherming) aansluiten. Aangezien de belemmeringen bij de ouders nog niet voldoende zijn weggenomen, kan het opstarten van omgang thans nog steeds niet in het belang van [de minderjarige] worden geacht. Daarnaast zou toewijzing van de vorderingen van [de man] het traject dat Jeugdbescherming voor ogen heeft doorkruisen. Het is wenselijk dat de therapie van [de vrouw] de juiste vorm krijgt. Daaraan wordt ook, zij het in traag tempo, gewerkt en aannemelijk is dat het afdwingen van gesprekken tussen haar en [de man] daarop een averechts effect zal hebben. Opmerking verdient dat [de man] al meerdere keren een juridische procedure heeft gebruikt om te proberen contact met [de minderjarige] af te dwingen, zonder succes. Het procederen door [de man] , dat zoals mr. Liefting heeft erkend is bedoeld om druk te zetten op Jeugdbescherming en/of [de vrouw] , lijkt inmiddels contraproductief te werken.”