ECLI:NL:GHAMS:2020:3473

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
200.261.028/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van (veronderstelde) overeenkomst tussen bestuurder en bank wegens ontbreken toestemming echtgenote

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van een (veronderstelde) overeenkomst waarbij de bestuurder/aandeelhouder van een vennootschap zich als hoofdelijk medeschuldenaar jegens de bank heeft verbonden voor de schulden van de vennootschap. De echtgenoot van de bestuurder/aandeelhouder heeft een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring ingediend, omdat zij geen toestemming heeft gegeven voor het aangaan van deze overeenkomst. Het Gerechtshof Amsterdam heeft de vraag beantwoord of de overeenkomst is aangegaan ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van de vennootschap. Het hof oordeelt dat de overeenkomst niet rechtsgeldig is, omdat de toestemming van de echtgenote vereist was. De vordering van de bank wordt afgewezen en de vernietiging van de overeenkomst wordt bevestigd. De kosten van het geding worden toegewezen aan de appellant.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.261.028/01
zaak- en rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/279192 / HA ZA 18-634
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 december 2020
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. M.J. van der Veen te Haarlem,
tegen
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.H.J. Slager te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Rabobank genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 7 juni 2019 in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 13 maart 2019, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen Rabobank als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 2 oktober 2020 doen bepleiten, [appellant] door mr. Van der Veen voornoemd en Rabobank door mr. Slager voornoemd. Mr. Van der Veen heeft gepleit aan de hand van pleitnotities waarvan per e-mail een scan is toegezonden.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft – verkort weergegeven – geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vordering van Rabobank zal afwijzen en:
a. Rabobank zal veroordelen tot betaling van € 2.216,27 als kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand, met rente, en
b. voor recht zal verklaren dat de in het geding bedoelde overeenkomst, voor zover [appellant] zich daarbij hoofdelijk heeft verbonden, nietig of rechtsgeldig
vernietigd is,
met veroordeling van Rabobank in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten.
Rabobank heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, met nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1-2.7 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen ook het hof tot uitgangspunt. Samengevat en aangevuld met andere vaststaande feiten komen de feiten op het volgende neer.
2.1
[A] (hierna: [A] ) is enig aandeelhouder en bestuurder geweest van Bouwbedrijf [X] B.V. (hierna: [X] ). In de tijd dat hij dat was, vóór het einde van 2005, heeft Rabobank een krediet in rekening-courant van € 45.500,00 aan [X] verstrekt. [A] stelde zich borg.
2.2
In die tijd dreef [appellant] een bedrijf onder de naam [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ) in de vorm van een eenmanszaak.
2.3
Eind 2005 is [appellant] [A] opgevolgd als enig aandeelhouder en bestuurder van [X] . In verband daarmee heeft Rabobank [A] ontslagen van zijn verplichtingen uit de borgstelling.
2.4
Bij brief van 28 oktober 2008 heeft Rabobank een schriftelijk financieringsvoorstel doen toekomen aan [X] , ter attentie van [appellant] . Rabobank beschikt over een exemplaar van het financieringsvoorstel dat tweemaal is ondertekend met een handtekening die lijkt op de handtekening van [appellant] en mogelijk diens handtekening is.
2.5
In een door Rabobank in het geding gebrachte interne notitie staat onder meer het volgende als verslag van een op 4 november 2008 gevoerd gesprek tussen [appellant] en T.J. van der Kolk, medewerker bij Rabobank:
"
Financieringen
Voor de huidige kredietlimiet is een nieuw voorstel gedaan om het krediet in te perken met 1.000 per kwartaal omdat de aanlevering van jaarcijfers achterwege blijft. Daarnaast is de heer [appellant] als mededebiteur worden toegevoegd.
(...)
Overige
De heer [appellant] heeft het erg druk met het verbouwen van Prenatal winkels. Het budget voor 2008 van Prenatal moet nog op dit jaar, dus dit betekent dat Peter [appellant] veel werk heeft. De afwikkeling van de aandelenoverdracht van [A] naar [appellant] heeft voor de nieuwe boekhouder tot vragen geleid waardoor hij de jaarcijfers van [X] over 2006 en 2007 nog niet kan afronden. Ook de jaarcijfers en afwikkeling van [naam bedrijf] dient nog te geschieden.
Omdat er diverse gesprekken zijn gevoerd met de klant en KRM (Krediet Risico Management, toevoeging hof) is nu besloten om een inperking op het krediet in te bouwen en Peter [appellant] hoofdelijk mee te verbinden. Klant begreep dit en heeft getekend.
Hij gaat op korte termijn met de accountant rond de tafel om de administratie te bespreken en tot een afronding van de cijfers te komen.
(...)
Actie:
- financieringsvoorstel verder afwikkelen (...)."
2.6
Bij vonnis van 27 oktober 2009 is [X] in staat van faillissement verklaard. Daarna is ook [appellant] in staat van faillissement verklaard. Beide faillissementen zijn inmiddels opgeheven.
2.7
Bij brief van 29 augustus 2013 heeft Rabobank [appellant] aangesproken tot betaling van € 44.061,08 als openstaande schuld van [X] . Daarbij heeft Rabobank gesteld dat [appellant] zich hoofdelijk voor die schuld heeft verbonden.
2.8
[appellant] heeft betwist zich als hoofdelijk medeschuldenaar te hebben verbonden voor de schulden van [X] aan Rabobank. Bij brief van 5 maart 2014 aan Rabobank heeft een advocaat, voor het geval [appellant] zich bij overeenkomst als hoofdelijk medeschuldenaar mocht hebben verbonden, namens de echtgenote van [appellant] de vernietiging van die overeenkomst ingeroepen op de grond dat zij geen toestemming heeft gegeven voor het aangaan ervan.

3.Beoordeling

3.1
In dit geding heeft Rabobank – na vermeerdering van eis in eerste aanleg – betaling van € 46.217,63 gevorderd, met rente en proceskosten. Hieraan heeft Rabobank het volgende ten grondslag gelegd. [appellant] heeft het financieringsvoorstel tweemaal ondertekend. Daarmee heeft hij zich als hoofdelijk medeschuldenaar verbonden voor de schuld van [X] aan Rabobank. Deze schuld bedraagt € 44.061,08 in hoofdsom. Vermeerderd met verschenen rente en buitengerechtelijke incassokosten bedraagt deze schuld het gevorderde bedrag, aldus Rabobank.
3.2
[appellant] heeft verweer gevoerd en een vordering in reconventie ingesteld. Hiertoe heeft hij onder meer het volgende aangevoerd. Hij kan zich er niets van herinneren dat hij zich als hoofdelijk medeschuldenaar zou hebben verbonden voor de schulden van [X] aan Rabobank. Indien hij dat toch mocht hebben gedaan, dan heeft zijn echtgenote rechtsgeldig de vernietiging van de daartoe strekkende overeenkomst ingeroepen, aldus [appellant] .
3.3
Rabobank heeft betwist dat de vernietiging rechtsgeldig is. Zij heeft aangevoerd dat geen toestemming van de echtgenote van [appellant] vereist was, omdat [appellant] de overeenkomst is aangegaan ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van [X] .
3.4
De rechtbank heeft de vordering van Rabobank grotendeels toegewezen en de vordering van [appellant] afgewezen. Zij heeft Rabobank gevolgd in het standpunt dat [appellant] de overeenkomst is aangegaan ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van [X] .
3.5
[appellant] heeft in hoger beroep één grief aangevoerd. Deze grief is onder meer gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de (gestelde) overeenkomst is aangegaan ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van [X] .
3.6
Bij de beoordeling van de grief gaat het hof veronderstellenderwijs uit van het volgende:
- [appellant] heeft het financieringsvoorstel tweemaal ondertekend;
- uit het financieringsvoorstel blijkt voldoende duidelijk dat [appellant] zich verbindt als hoofdelijk medeschuldenaar;
- [appellant] begreep dit of moest dit redelijkerwijs begrijpen;
- Rabobank mocht erop vertrouwen dat [appellant] dit begreep;
- er is dus een overeenkomst tussen [appellant] en Rabobank tot stand gekomen waarbij [appellant] zich als hoofdelijk medeschuldenaar heeft verbonden voor de schulden van [X] (hierna: de (veronderstelde) overeenkomst).
3.7
Ter beoordeling staat of de (veronderstelde) overeenkomst met die inhoud in de gegeven omstandigheden is aangegaan ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van [X] .
3.8
Ter motivering van haar standpunt dat de (veronderstelde) overeenkomst is aangegaan ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van [X] , heeft Rabobank, verkort weergegeven, het volgende aangevoerd:
a. [appellant] was bij Rabobank al bekend als eigenaar van [naam bedrijf] . In dat verband had Rabobank ook een lening aan [appellant] verstrekt. De terugbetaling van deze lening is niet zonder problemen gegaan. Er zijn ongeoorloofde overstanden geweest. [appellant] was daarom al bekend bij de afdeling Krediet Risico Management van Rabobank. Verder leverde [X] in 2008 haar jaarcijfers over 2006 niet aan. Vanwege de problemen die in het verleden waren opgetreden met [naam bedrijf] , het nalaten van [X] om de jaarcijfers aan te leveren en het wegvallen van de zekerheid die [A] bood, heeft Rabobank besloten het krediet te herfinancieren met [appellant] als hoofdelijke medeschuldenaar en een inperking van het krediet met € 1.000,00 per kwartaal. Formeel werd het bestaande krediet afgelost en een nieuw krediet verstrekt. De debetrente en de kredietprovisie van het nieuwe krediet waren hoger dan die van het bestaande krediet.
b. Het in 2008 verstrekte krediet is een normaal bedrijfskrediet, bestemd om te dienen als werkkapitaal van [X] . Het is een feit van algemene bekendheid dat banken bij het verstrekken van kredieten aan vennootschappen eisen dat bestuurders/aandeelhouders de overeenkomst als hoofdelijk medeschuldenaar ondertekenen om het risico voor de bank te verkleinen.
c. Ten tijde van de (veronderstelde) overeenkomst had Rabobank geen directe aanwijzingen dat een faillissement van [X] dreigde en kon Rabobank niet voorzien dat [appellant] later in staat van faillissement zou worden verklaard. Het bedrijf van [X] verkeerde niet in moeilijkheden.
d. De (veronderstelde) overeenkomst had voor [X] het voordeel dat de financiering werd gecontinueerd, zonder dat deze werd opgezegd of drastisch(er) werd ingeperkt.
3.9
Ter motivering van zijn standpunt dat de (veronderstelde) overeenkomst niet is aangegaan ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van [X] , heeft [appellant] , verkort weergegeven, het volgende aangevoerd:
a. Het bedrijf dat [appellant] van [A] overnam, had enkele personeelsleden in dienst, onder wie de dochter van [A] . Vanwege de aan dat bedrijf verbonden risico's werd het niet in de vorm van een eenmanszaak gedreven, maar in de vorm van een BV.
b. Het krediet met een limiet van € 45.500,00 bestond al. Rabobank wist dat [A] de aandelen in [X] aan [appellant] had overgedragen. Zij zag geen aanleiding om de borgstelling van [A] te laten voortbestaan. Evenmin zag zij aanleiding om, toen zij [A] ontsloeg van zijn verplichtingen uit de borgstelling, direct aansluitend aanvullende zekerheid te verlangen van [appellant] .
c. [X] heeft geen nieuw krediet aangevraagd. Daar had [X] ook geen reden voor, want haar bedrijf liep naar de indruk van [appellant] prima.
d. [X] had slechts één opdrachtgever. Dat was Prenatal. Prenatal heeft een bedrag van € 380,000,00 voor reeds uitgevoerd werk langdurig niet betaald. Daardoor ontstond er liquiditeitskrapte bij [X] . Daarop is het faillissement van [X] gevolgd. Rabobank wist in 2008 dat het faillissement van [X] naderde en is op zoek gegaan naar aanvullende zekerheden.
e. De (veronderstelde) overeenkomst leidde uitsluitend tot een aanvullende zekerheid voor Rabobank. Er was geen voordeel voor de bedrijfsvoering van [X] verbonden aan de (veronderstelde) overeenkomst. Er is geen tegenprestatie overeengekomen.
3.1
Hiervoor in rov. 3.8 onder a staan drie omstandigheden vermeld die Rabobank noemt als redenen om in 2008 te verlangen dat [appellant] de (veronderstelde) overeenkomst zou aangaan:
(i) eerdere betalingsachterstanden bij [appellant] ;
(ii) eerder weggevallen zekerheid van [A] ;
(iii) ontbreken van jaarstukken.
Deze combinatie van omstandigheden was voor Rabobank kennelijk reden om het risico van de kredietverstrekking voor Rabobank in 2008 hoger in te schatten dan zij voordien had gedaan. Rabobank verlangde daarbij niet alleen een aanvullende zekerheid in de vorm van een hoofdelijke medeschuldenaarschap van [appellant] , maar zij zette ook een geleidelijke inperking van het krediet in gang. Daar stond geen voordeel voor [X] tegenover, anders dan dat Rabobank ervan afzag om verdergaande maatregelen te treffen.
De (veronderstelde) overeenkomst strekte dus niet alleen om de gebruikelijke activiteiten van [X] te kunnen voortzetten (het leggen van houten vloeren, het verbouwen van winkels van Prenatal en dergelijke), maar ook om af te wenden dat Rabobank verdergaande maatregelen zou treffen in verband met haar inschatting dat het risico hoger was dan zij eerder had ingeschat.
Onder de hiervoor vermelde omstandigheden moet worden aangenomen dat de (veronderstelde) overeenkomst niet behoort tot de rechtshandelingen die ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van [X] plachten te worden verricht. In feite ging het bij het aangaan van de (veronderstelde) overeenkomst immers om de herfinanciering van een reeds eerder aan het bedrijf verstrekt krediet, waardoor niet de voor de bedrijfsuitoefening beschikbare liquiditeit werd vergroot (deze werd juist enigszins ingeperkt), maar de zekerheidspositie van Rabobank werd versterkt.
Daarom had [appellant] voor het aangaan van de (veronderstelde) overeenkomst de toestemming van zijn echtgenote nodig. De (veronderstelde) overeenkomst is dan ook rechtsgeldig vernietigd. Dat leidt tot afwijzing van de vordering van Rabobank en toewijzing van de door [appellant] gevorderde verklaring voor recht als hierna te vermelden.
3.11
[appellant] heeft betaling gevorderd van € 2.216,27 als kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand, met rente. Aan die vordering heeft hij de stelling ten grondslag gelegd dat Rabobank deze kosten onrechtmatig heeft veroorzaakt. Rabobank heeft betwist dat zij de kosten onrechtmatig heeft veroorzaakt en aangevoerd dat deze kosten niet vallen onder de omschrijving van art. 6:96 lid 2 BW. Op dit betoog heeft [appellant] niet gereageerd.
Uit de enkele omstandigheid dat het hof het standpunt van Rabobank over de rechtsgeldigheid van de vernietiging heeft verworpen, kan niet worden afgeleid dat Rabobank schadeplichtig jegens [appellant] is geworden door buiten rechte tegenover [appellant] dit standpunt te verdedigen. [appellant] heeft de gevorderde kosten gemaakt om zich buiten rechte te verdedigen tegen een aanspraak van Rabobank, waarover nu in rechte beslist wordt dat die niet aan Rabobank toekomt. De met dat doel gemaakte kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand zijn geen kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid in de zin van art. 6:96 lid 2 onder b BW en ook geen kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte in de zin van art. 6:96 lid 2 onder c BW. Deze vordering wordt dus afgewezen.
3.12
De grief slaagt gedeeltelijk. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. Rabobank zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van Rabobank af;
verklaart voor recht dat de (veronderstelde) overeenkomst tussen [appellant] en Rabobank waarbij [appellant] zich (veronderstellenderwijs) als hoofdelijk medeschuldenaar heeft verbonden voor de schulden van [X] , rechtsgeldig buitengerechtelijk is vernietigd;
wijst de vordering van [appellant] voor het overige af;
veroordeelt Rabobank in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] begroot op € 895,00 aan verschotten en € 2.148,00 voor salaris en in hoger beroep tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 741,00 aan verschotten en € 3.918,00 voor salaris en op € 157,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, G.C.C. Lewin en L. Alwin en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 december 2020.