ECLI:NL:GHAMS:2020:3442

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
23-002332-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en bewezenverklaring van diefstal in vereniging uit een personenauto

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1998, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere veroordeling voor diefstal in vereniging uit een personenauto. De tenlastelegging bestond uit twee zaken: zaak A, waarbij de verdachte samen met een ander op 23 december 2016 een paspoort, kentekenbewijs en een geldbedrag van € 9.320,- uit een auto heeft weggenomen, en zaak B, waarbij de verdachte op 19 oktober 2017 betrokken zou zijn geweest bij de diefstal van een motorfiets. Het hof heeft de zaak A bewezen verklaard op basis van betrouwbare herkenningen van verbalisanten, terwijl het hof in zaak B de verdachte heeft vrijgesproken. De verdachte was aanwezig bij de diefstal van de motorfiets, maar er was onvoldoende bewijs dat hij deze samen met de medeverdachte had gepleegd. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte voor zaak A veroordeeld tot een taakstraf van 70 uren, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in het proces. De vordering van de benadeelde partij in zaak B is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan de tenlastegelegde feiten in die zaak.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002332-18
datum uitspraak: 16 december 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 14 juni 2018 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-239121-17 (zaak A) en 13-017730-18 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
2 december 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak A (parketnummer 13-239121-17):
hij op of omstreeks 23 december 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een personenauto (Mercedes-Benz en/of voorzien van het kenteken [kenteken 1] ) heeft weggenomen een paspoort, een kentekenbewijs en/of een geldbedrag van 9320 euro, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Zaak B (parketnummer 13-017730-18):
hij op of omstreeks 19 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een motorfiets (kenteken [kenteken 2] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die weg te nemen motorfiets onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
Een onbekend gebleven persoon op of omstreeks 19 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een motorfiets (kenteken [kenteken 2] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die onbekend gebleven persoon en/of verdachte, en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen motorfiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 19 oktober 2017 te Amsterdam in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door op de uitkijk te staan;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Vrijspraak ten aanzien van zaak B

Het hof stelt op grond van de inhoud van het dossier vast dat de medeverdachte op 19 oktober 2017 te Amsterdam een motorfiets heeft gestolen, en tevens dat de verdachte daarbij aanwezig is geweest. De verdachte heeft blijkens het dossier naast de motorfiets gestaan, maar heeft deze niet aangeraakt. De verdachte keek tijdens het plegen van de diefstal door de medeverdachte afwisselend naar de motorfiets en om zich heen. Uiteindelijk is verdachte met de medeverdachte meegelopen terwijl deze de motorfiets wegrolde.
Op grond van deze vaststellingen kan naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachte deze diefstal heeft gepleegd zodat de verdachte zal worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde.
Het hof acht evenmin bewezen dat de verdachte door zijn gedragingen op enigerlei wijze opzettelijk behulpzaam is geweest bij of tot de diefstal van de motorfiets en zal de verdachte daarom eveneens vrijspreken van het subsidiair tenlastegelegde.

Bewijsoverweging ten aanzien van zaak A

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit in zaak A. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat sprake is van onvoldoende bewijs dat de verdachte met een ander spullen uit een auto heeft weggenomen, aangezien de enige bewijsmiddelen de herkenningen van de verbalisanten zijn. Met herkenningen van verbalisanten dient voorzichtig te worden omgegaan, met name nu de herkenningen in deze zaak niet onderscheidend zijn. Daarnaast heeft de raadsman de hoogte van het gestolen bedrag uitdrukkelijk betwist.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht – mede gelet op de omstandigheid dat de verbalisanten de herkenning hebben gebaseerd op bewegende beelden, en hebben aangegeven de verdachte van eerdere (omschreven) ontmoetingen te kennen – de herkenningen van de verbalisanten betrouwbaar, en bezigt deze dan ook voor het bewijs. Op grond van de herkenningen en de overige te bezigen bewijsmiddelen kan de onder zaak A tenlastegelegde diefstal wettig en overtuigend bewezen worden.
Aangever [slachtoffer] heeft in zijn aangifte gemeld dat een bedrag van € 9.320,- uit zijn auto is gestolen. Op verzoek van de verdediging is de aangever op 16 september 2019 als getuige door de raadsheer-commissaris gehoord omtrent (de hoogte van) het gestolen geldbedrag. De aangever heeft tijdens het verhoor toegezegd de facturen dan wel leveringsbonnen van 23 december 2016 (digitaal) aan het kabinet van de raadsheer-commissaris te verstrekken. De stukken zijn, na meerdere verzoeken vanuit het kabinet raadsheer-commissaris, echter niet ontvangen. Nu de verdediging (de hoogte van) het gestolen geldbedrag uitdrukkelijk heeft betwist en de aangever, na meerdere verzoeken, het gestolen geldbedrag niet nader heeft onderbouwd kan het hof de hoogte van het gestolen geldbedrag niet met een voldoende mate van zekerheid vaststellen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak A tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 december 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een personenauto (Mercedes-Benz en voorzien van het kenteken [kenteken 1] ) heeft weggenomen een paspoort, een kentekenbewijs en een geldbedrag toebehorende aan [slachtoffer] .
Hetgeen in de zaak A meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder zaak A en zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder zaak A en zaak B tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft verzocht – indien het hof tot een bewezenverklaring komt – om een lagere taakstraf op te leggen dan door de advocaat-generaal is geëist.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een diefstal uit een personenauto. Uit het dossier maakt het hof op dat het hier niet gaat om een diefstal uit een toevallige auto, maar een goed voorbereide actie, waarbij men blijkbaar ook op de hoogte was van het feit dat er een geldbedrag in de auto lag. De verdachte heeft hiermee laten zien geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander en slechts uit te zijn op zijn eigen financieel gewin. Dergelijke feiten veroorzaken ook overlast en ergernis bij de gedupeerden. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 20 november 2020 is de verdachte eerder strafrechtelijk onherroepelijk wegens diefstal veroordeeld.
In beginsel acht het hof, gelet op de aard en de ernst van het feit, een taakstraf voor de duur van 90 uren passend. Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof geen aanleiding om de straf gedeeltelijk in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in hoger beroep is overschreden. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof de op te leggen straf matigen tot een taakstraf voor de duur van 70 uren.

Beslag (zaak B)

Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen auto (Citroën Saxo, onder goednummer 5212975) aan de verdachte kan worden teruggegeven.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] (zaak B)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 150,00, bestaande uit materiële kosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het in de zaak B primair en subsidiair tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak B primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
70 (zeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1x auto (Citroën saxo) onder goednummer 5212975.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. P. Greve en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van
mr. A. Ivanov, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
16 december 2020.
=========================================================================
[…]