ECLI:NL:GHAMS:2020:3440

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
23-00341-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met uitzondering van strafoplegging en overschrijding van redelijke termijn in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 17 januari 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1997, was in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren voor een poging tot diefstal en belediging van een politieambtenaar. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van 1 maand geëist, terwijl de raadsman een taakstraf of een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest heeft verzocht. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen en heeft de straf uiteindelijk vastgesteld op 2 weken gevangenisstraf, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Daarnaast heeft het hof de teruggave van in beslag genomen schoenen gelast en de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 100,00 toegewezen. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging, die is vernietigd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000341-17
datum uitspraak: 16 december 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 17 januari 2017 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-045617-16 (zaak A) en 15-220702-16 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
2 december 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder zaak A en zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder zaak A en zaak B tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
De raadsman heeft verzocht om de verdachte een taakstraf op te leggen dan wel een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal door middel van braak en de belediging van een politieambtenaar. De verdachte heeft door de poging tot diefstal inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer. Dergelijk handelen leidt ook tot een inbreuk op het gevoel van veiligheid van het slachtoffer en veroorzaakt overlast en hinder. Daarnaast heeft de verdachte zich onfatsoenlijk uitgelaten ten opzichte van een politieambtenaar, hetgeen getuigt van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Met de advocaat-generaal acht het hof, in het bijzonder gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte waaronder zijn Justitiële Documentatie van 20 november 2020 en de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken passend. Anders dan de raadsman acht het hof, bezien de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, geen termen aanwezig om een andere strafmodaliteit op te leggen.
Het hof stelt daarnaast vast dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in hoger beroep is overschreden. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof de opgelegde straf matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 63, 266, 267 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Beslag (zaak A)

Het hof zal overeenkomstig de beslissing van de politierechter de teruggave aan de verdachte gelasten van de onder hem in beslag genomen paar schoenen (563432).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] (zaak A)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 300,00, bestaande uit materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 100,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding wordt toegewezen tot een bedrag van € 100,00 voor het plaatsen van noodglas. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard nu de vordering in zoverre onvoldoende is onderbouwd.
De raadsman heeft verzocht - indien het hof tot een bewezenverklaring komt - om aansluiting te zoeken bij hetgeen de advocaat-generaal heeft gevorderd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak A bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 100,00 voor het plaatsen van noodglas. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 paar schoenen (563432).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in zaak A (parketnummer 15-045617-16) bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 100,00 (honderd euro) bestaande uit € 100,00 (honderd euro) materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het in zaak A (parketnummer 15-045617-16) bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 100,00 (honderd euro) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. M. Lolkema en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van
mr. A. Ivanov, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
16 december 2020.
=========================================================================
[…]