ECLI:NL:GHAMS:2020:3436

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
23-004282-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging en aanvulling van strafmotivering in hoger beroep met betrekking tot overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 november 2017. De verdachte, geboren in 1997, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat hem in verband met twee gevoegde strafzaken was opgelegd. Tijdens de zitting op 2 december 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van acht maanden had geëist voor de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met een aanvulling op de strafmotivering.

Het hof oordeelt dat, gezien de ernst van de feiten, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden passend is. Echter, op basis van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en een eerdere uitspraak in een andere strafzaak van de verdachte, heeft het hof besloten om een deel van de straf, namelijk drie maanden, voorwaardelijk op te leggen. Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens, in hoger beroep is overschreden. Dit heeft geleid tot een verdere matiging van de straf tot acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Het hof is van mening dat, gezien de aard en ernst van de feiten, alleen een vrijheidsbenemende straf passend is en dat een taakstraf niet volstaat.

De beslissing van het hof bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van de bovengenoemde overwegingen. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, met de betrokken rechters en griffier aanwezig tijdens de openbare zitting.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004282-17
datum uitspraak: 16 december 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 november 2017 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
15-129849-17 (zaak A) en 15-211237-17 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
2 december 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 (zaak A) en het onder 1 en 2 (zaak B) tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof de strafmotivering aanvult.

Aanvullende strafmotivering

Het hof acht op grond van de ernst van de feiten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden zoals gevorderd door de advocaat-generaal passend.
Gelet op de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de uitspraak van heden in de strafzaak van de verdachte in hoger beroep met parketnummer 23-000341-17 ziet het hof aanleiding om een deel van de straf, drie maanden, in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het hof stelt daarnaast vast dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in hoger beroep is overschreden. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof de opgelegde straf verder matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, slechts een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt passend is, en niet kan worden volstaan met een taakstraf.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. M. Lolkema en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van
mr. A. Ivanov, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
16 december 2020.
=========================================================================
[…]