ECLI:NL:GHAMS:2020:3421

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
23-002982-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging en belediging van ambtenaren in functie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van 27 februari 2019, waarin hij was veroordeeld voor openlijke geweldpleging en belediging van ambtenaren in functie. De tenlastelegging bestond uit twee zaken: zaak A, waarin de verdachte samen met anderen openlijk geweld had gepleegd tegen een aangever op de Leidsestraat in Amsterdam op 29 juni 2017, en zaak B, waarin hij op 5 mei 2018 ambtenaren beledigde tijdens de uitoefening van hun functie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in zaak A subsidiair schuldig was aan openlijke geweldpleging en in zaak B aan belediging van ambtenaren. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen en een taakstraf van 100 uren. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de openbare orde en veiligheid.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002982-19
datum uitspraak: 12 november 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 februari 2019 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-702076-17 (zaak A) en 13-088063-18 (zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij:
Zaak A (13-702076-17)
primairop of omstreeks 29 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op de openbare weg, de Leidsestraat, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een telefoon, althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [aangever] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan dat misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar die [aangever] zijn/is gegaan en/of (vervolgens) - op dwingende en/of indringende wijze die [aangever] om afgifte van diens telefoon hebben/heeft gevraagd en/of - de arm van die [aangever] hebben/heeft vastgepakt en/of - een of meermalen tegen het hoofd, in elk geval het lichaam van die [aangever] hebben/heeft geslagen en/of - die [aangever] in een greep hebben/heeft vastgehouden en/of - die [aangever] met beide handen hebben/heeft vastgepakt;
subsidiairop of omstreeks 29 juni 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Leidsestraat, in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever] , welk geweld bestond uit het vastpakken van de arm van die [aangever] en/of het een of meermalen slaan tegen het hoofd en/of het lichaam van die [aangever] en/of het in een greep houden en/of het met beide handen vastpakken van die [aangever] ;
Zaak B (13-088063-18, gevoegd)
op of omstreeks 5 mei 2018 te Amsterdam opzettelijk een of meerdere ambtena(a)r(en),te weten [verbalisant 1] (brigadier van politie Eenheid Amsterdam) en/of [verbalisant 2] (brigadier van politie Eenheid Amsterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, in zijn/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/hen de woorden toe te voegen: “Jullie zijn kankerhonden” en/of “Kankerhonden, jullie zijn kankerlijers. Vieze kankerhonden”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Vrijspraak ten aanzien van het in zaak A primair tenlastegelegde

Met de politierechter en de advocaat-generaal is hof van oordeel dat niet kan worden bewezen hetgeen de verdachte in zaak A primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van het in zaak A subsidiair tenlastegelegde

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte van het subsidiair ten laste gelegde, het openlijk geweld dient te worden vrijgesproken, nu de aangever – op het moment dat de medeverdachte [medeverdachte] werd aangehouden – de verdachte heeft aangewezen als degene die stond te kijken. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij inderdaad bij het incident aanwezig is geweest, maar dat hij geen aandeel heeft gehad in het geweld noch heeft hij de aangever vastgepakt. De raadsvrouw heeft er op gewezen dat er geen camerabeelden zijn die een andersluidende conclusie rechtvaardigen.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 29 juni 2017 liep de aangever [aangever] met zijn vriend [naam] op de Leidsestraat. Zij werden door NN1 aangesproken die hen – op een intimiderende manier – om een vuurtje vroeg. Toen de aangever zei dat hij geen vuurtje had, pakte NN1 zijn arm vast en schudde daarmee. Vervolgens werd de aangever van achteren op zijn hoofd geslagen door NN2. Daarna volgden nog wat klappen, waarbij NN1 de aangever van achteren in een greep hield en NN2 door bleef slaan. De verdachte heeft – eerst ter terechtzitting in hoger beroep – verklaard dat hij bij het incident aanwezig was, maar dat hij niets strafbaars heeft gedaan. Zowel de aangever (reeds op straat en later in diens verklaring afgelegd bij de politie) als de getuige [naam] (in diens verklaring afgelegd bij de politie) heeft de medeverdachte [medeverdachte] aangewezen als degene die heeft geslagen. Ten tijde van diens aanhouding was de verdachte ook aanwezig en is aanvankelijk slechts aangehouden in verband met overtreding van artikel 426 van het Wetboek van Strafrecht. Uit de verklaringen van de aangever en de getuige [naam] volgt dat deze aangehouden persoon NN1 is. Niet is gebleken dat er meer dan twee daders bij het incident betrokken waren. Het hof leidt daaruit af dat het de verdachte is geweest die in de aangifte als NN1 wordt aangeduid.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] ten aanzien van het openlijk geweld bestaande uit het slaan en in een greep houden van [aangever] en dat de bijdrage van de verdachte daaraan van voldoende gewicht is geweest.
Het hof verwerpt het verweer.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A subsidiair tenlastegelegde en het in zaak B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
Zaak A (13-702076-17)
subsidiairop 29 juni 2017 te Amsterdam, met een ander, aan de openbare weg, de Leidsestraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever] , welk geweld bestond uit het vastpakken van de arm van die [aangever] en het meermalen slaan tegen het hoofd en het lichaam van die [aangever] en het in een greep houden van die [aangever] ;
Zaak B (13-088063-18, gevoegd)
op 5 mei 2018 te Amsterdam opzettelijk ambtenaren, te weten [verbalisant 1] (brigadier van politie Eenheid Amsterdam) en [verbalisant 2] (brigadier van politie Eenheid Amsterdam), gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: “Jullie zijn kankerhonden”.
Hetgeen in zaak A subsidiair en in zaak B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A subsidiair en in zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A subsidiair bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak A subsidiair en in zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A subsidiair en in zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 140 uren subsidiair 70 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft ten aanzien van de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging jegens de aangever. Door zo te handelen heeft hij bijgedragen aan een sfeer van agressie op de openbare weg en bijgedragen aan een voor de aangever en omstanders intimiderende situatie. Feiten als het onderhavige versterken bovendien de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, temeer nu het feit in het uitgaanscentrum is gepleegd. Een en ander wordt de verdachte zwaar aangerekend.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan belediging van twee ambtenaren in functie. Door zijn handelen heeft de verdachte zich respectloos gedragen jegens deze met publieke taak belaste ambtenaren en hun gezag ondermijnd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 oktober 2020 is de verdachte vaker ter zake van belediging van een ambtenaar in functie onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
In het voorgaande – en in de omstandigheid dat het taakstrafverbod als bedoeld in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is – ziet het hof aanleiding naast een taakstraf van na te melden duur een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met een aanzienlijk voorwaardelijk deel op te leggen. Hiermee wordt enerzijds beoogd de ernst van het bewezenverklaarde te onderstrepen, en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 141, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-702076-17 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-702076-17 subsidiair en in de zaak met parketnummer 13-088063-18 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-702076-17 subsidiair en in de zaak met parketnummer 13-088063-18 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
58 (achtenvijftig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jurgens, mr. A.R.O Mooy en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. K. Sarghandoy, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 november 2020.
(…)