ECLI:NL:GHAMS:2020:3417

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
23-001711-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en schadevergoedingsmaatregelen in oplichtingszaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 april 2019. De verdachte was vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak, conform artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit betekent dat de beslissing van de rechtbank om de verdachte vrij te spreken niet kan worden aangevochten in hoger beroep.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. De wetgeving omtrent de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen is gewijzigd, waardoor de rechter niet langer vervangende hechtenis kan opleggen bij schadevergoedingsmaatregelen. In plaats daarvan kan gijzeling worden opgelegd. Het hof heeft de schadevergoedingsmaatregelen aangepast en de verplichtingen tot schadevergoeding aan de Staat opgelegd voor de slachtoffers, met specifieke bedragen en aanvangsdaten voor de wettelijke rente.

De uitspraak benadrukt de veranderingen in het sanctierecht en de rechten van de verdachte, en bevestigt de noodzaak om de wetgeving te volgen bij het opleggen van sancties. Het hof heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal één dag en de verplichtingen tot schadevergoeding zijn duidelijk geformuleerd, waarbij de aanvangsdata voor de rente zijn vastgesteld.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001711-19
datum uitspraak: 12 november 2020
VERSTEK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-169575-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedag 1] op [geboortedag 2] 1988,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan haar onder 1 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is daardoor mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit daarom bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Vervangende gijzeling bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen

De op 1 januari 2020 gedeeltelijk in werking getreden Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen heeft onder meer tot gevolg dat met ingang van die datum de rechter niet langer de mogelijkheid heeft om vervangende hechtenis te verbinden aan de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, voor het geval geen volledige betaling of volledig verhaal volgt. In plaats daarvan kan de rechter het dwangmiddel van de gijzeling opleggen, die net als de vervangende hechtenis ten hoogste één jaar kan duren. De Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2020:914) heeft geoordeeld dat daarmee sprake is van een verandering in de regels van sanctierecht die ten gunste van de verdachte werkt en die met onmiddellijke ingang moet worden toegepast.
Gelet op het voorgaande zal hof het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen waaraan vervangende hechtenis is verbonden vernietigen en bepalen dat de schadevergoedingsmaatregelen op de hierna te noemen wijze zullen worden opgelegd.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen en doet in zoverre opnieuw recht.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 50,00 (vijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 17 december 2017.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 42,00 (tweeënveertig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 18 december 2017.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O Mooy, mr. M. Jurgens en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. K. Sarghandoy, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 november 2020.
(…)