ECLI:NL:GHAMS:2020:3417
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vrijspraak en schadevergoedingsmaatregelen in oplichtingszaak
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 april 2019. De verdachte was vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak, conform artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit betekent dat de beslissing van de rechtbank om de verdachte vrij te spreken niet kan worden aangevochten in hoger beroep.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve ten aanzien van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. De wetgeving omtrent de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen is gewijzigd, waardoor de rechter niet langer vervangende hechtenis kan opleggen bij schadevergoedingsmaatregelen. In plaats daarvan kan gijzeling worden opgelegd. Het hof heeft de schadevergoedingsmaatregelen aangepast en de verplichtingen tot schadevergoeding aan de Staat opgelegd voor de slachtoffers, met specifieke bedragen en aanvangsdaten voor de wettelijke rente.
De uitspraak benadrukt de veranderingen in het sanctierecht en de rechten van de verdachte, en bevestigt de noodzaak om de wetgeving te volgen bij het opleggen van sancties. Het hof heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal één dag en de verplichtingen tot schadevergoeding zijn duidelijk geformuleerd, waarbij de aanvangsdata voor de rente zijn vastgesteld.