In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van de minderjarige kinderen van partijen, [kind A] en [kind B]. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, verzoekt om de hoofdverblijfplaats van [kind A] bij haar te bepalen, terwijl de man, verweerder in hoger beroep, verzoekt om de bestreden beschikking te bekrachtigen. De ouders zijn gescheiden en hebben gezamenlijk gezag over de kinderen. De rechtbank had eerder bepaald dat [kind A] bij de man verblijft en [kind B] bij de vrouw, met een zorgregeling die de omgang tussen de kinderen en beide ouders regelt.
Het hof heeft vastgesteld dat [kind A] geestelijk en lichamelijk gehandicapt is en dat hij behoefte heeft aan stabiliteit en continuïteit in zijn zorg. De man heeft de zorg voor [kind A] op zich genomen sinds de vrouw de echtelijke woning heeft verlaten. Het hof oordeelt dat wijziging van de hoofdverblijfplaats van [kind A] naar de vrouw geen meerwaarde heeft, gezien de zorg die de man biedt en de stabiliteit die hij biedt aan [kind A].
Wel heeft het hof geoordeeld dat de zorgregeling tussen de vrouw en [kind A] te beperkt is en heeft het deze uitgebreid. De vrouw heeft recht op meer contact met [kind A], wat in het belang van de ontwikkeling van het kind is. Het hof heeft de zorgregeling vastgesteld zodat [kind A] om de week van vrijdagmiddag uit school tot donderdagochtend bij de vrouw verblijft, terwijl de hoofdverblijfplaats van [kind A] bij de man blijft. De beslissing is genomen met inachtneming van de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming, die de belangen van de kinderen vooropstelt.