ECLI:NL:GHAMS:2020:3390

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
200.266.922/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanpassing van de haal- en brengregeling in het kader van de zorgregeling voor een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 december 2020 een tussenuitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de zorgregeling voor een minderjarige. De zaak betreft een verzoek van de vrouw, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank. In de eerdere beschikking was bepaald dat de vrouw de minderjarige met ingang van januari 2020 naar de man moest brengen en dat de man de minderjarige aan het eind van het omgangsmoment weer naar de vrouw moest terugbrengen. Het hof heeft deze beschikking vernietigd en bepaald dat de man de minderjarige tot nader order van en naar een neutrale plek in [plaats A] zal halen en brengen.

Het hof heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een onderzoek in te stellen naar de zorgregeling. Na ontvangst van het rapport van de raad op 1 juli 2020, heeft het hof de mondelinge behandeling voortgezet op 29 oktober 2020. Tijdens deze zitting is de vrouw bijgestaan door haar advocaat en was er een tolk aanwezig. De man was ook vertegenwoordigd door zijn advocaat. De raad was aanwezig en werd vertegenwoordigd door mevrouw V.A.S. Regout.

De vrouw heeft haar verzoek tot beëindiging van de zorgregeling ingetrokken, en de zorgregeling zelf is niet meer in geschil. Het hof heeft overwogen dat het in het belang van de minderjarige is dat hij regelmatig contact heeft met zijn vader. De vrouw heeft betwist dat zij over een auto beschikt en heeft aangegeven dat zij de kosten van het halen en brengen niet kan betalen. De raad heeft geadviseerd dat beide ouders inspanningen moeten leveren voor de zorgregeling.

Het hof heeft uiteindelijk besloten dat de man de minderjarige op vrijdag ophaalt in [plaats A] en de vrouw de minderjarige op zondag ophaalt in [plaats B]. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.266.922/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/622550 / FA RK 17-398
Beschikking van de meervoudige kamer van 8 december 2020 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.H. Boomstra te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. F. Hofstra te Leeuwarden.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige [zoon] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
Als informant is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam, gevestigd te Amsterdam (hierna te noemen: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie: Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof heeft in deze zaak op 19 november 2019 een beschikking gegeven. Voor het procesverloop tot die datum wordt verwezen naar deze beschikking.
In deze beschikking is de beschikking waarvan beroep, voor zover daarbij is bepaald dat de vrouw met ingang van januari 2020 [de minderjarige] naar de man thuis (in [plaats B] ) dient te brengen en de man hem vervolgens aan het eind van het omgangsmoment weer naar de vrouw thuis (in [plaats A] ) dient te brengen, vernietigd en is bepaald dat de man [de minderjarige] , totdat in deze procedure nader wordt beslist, ook na 1 januari 2020 zal ophalen van en terugbrengen naar een neutrale plek in [plaats A] , in het kader van de reeds bestaande zorgregeling. Alvorens verder te beslissen heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de zorgregeling en het hof daarover schriftelijk te rapporteren. In afwachting van het rapport van de raad is de behandeling van de zaak pro forma aangehouden.
1.2
Het hof heeft op 1 juli 2020 het rapport van de raad, gedateerd 30 juni 2020, ontvangen.
1.3
Bij het hof zijn daarna nog ingekomen:
- een brief van de raad van 2 juli 2020 met een aanvullende reactie van de vrouw op het raadsrapport;
- een brief van de GI van 26 oktober 2020.
1.4
De voorzitter heeft voorafgaand aan na te noemen mondelinge behandeling met [de minderjarige] gesproken en heeft op de zitting, samengevat, verslag gedaan van het besprokene.
1.5
De voortgezette mondelinge behandeling heeft op 29 oktober 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Voor de vrouw is M. Bouker opgetreden als tolk in de Marokkaans-Arabische taal;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw V.A.S. Regout.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

2.1
De vrouw heeft haar primaire verzoek met betrekking tot de beëindiging van de zorgregeling ingetrokken, zodat daarop niet meer behoeft te worden beslist.
2.2
De zorgregeling, inhoudende dat [de minderjarige] een weekend per twee weken van vrijdag tot zondag bij de man verblijft, alsmede gedurende de helft van de vakanties is (afgezien van de haal- en brengregeling) niet tussen partijen in geschil. Deze zorgregeling verloopt volgens partijen goed. Wel is [de minderjarige] gestopt met voetbal, omdat hij vanwege de weekendregeling te vaak afwezig is.
Hoewel [de minderjarige] in het kindgesprek heeft aangegeven graag zelf te willen bepalen wanneer hij naar zijn vader gaat, is het hof met de raad van oordeel dat het, gelet op de nog jonge leeftijd van [de minderjarige] , in zijn belang is dat hij zijn vader regelmatig ziet. Omdat de ouders momenteel niet in staat zijn om met elkaar te overleggen en afspraken te maken, zou dit betekenen dat [de minderjarige] , wanneer hij zelf zou mogen bepalen wanneer hij naar zijn vader zou willen gaan, dit zelf zou moeten regelen. Dit is een te grote belasting en verantwoordelijkheid voor hem en het risico is groot dat het contact tussen de man en [de minderjarige] dan verwatert. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking de brief van de GI van 26 oktober 2020, waarin is verklaard dat het voor [de minderjarige] belangrijk is dat er duidelijke afspraken zijn omtrent de omgang waaraan beide ouders zich houden en waarvoor beiden ook verantwoordelijk zijn. Daarom is het in het belang van [de minderjarige] dat de huidige zorgregeling wordt voortgezet.
2.3
Derhalve resteert het verzoek van de vrouw te bepalen dat de man [de minderjarige] in het kader van de zorgregeling haalt en brengt naar een neutrale plek in [plaats A] .
2.4
De man stelt voor dat hij [de minderjarige] op vrijdag in [plaats A] haalt en de vrouw [de minderjarige] op zondag ophaalt in [plaats B] , omdat de vrouw er in het verleden blijk van heeft gegeven wel veel te kunnen en bereidheid te tonen als het gaat om het ophalen uit [plaats B] van [de minderjarige] , maar minder als het gaat om het hem daarnaartoe brengen. De man stelt dat [de minderjarige] niet met de trein hoeft te reizen, omdat de vrouw en de stiefvader een auto tot hun beschikking hebben. Zo hebben zij [de minderjarige] in april 2020 ook opgehaald met de auto, toen de dochter van de man net geboren was en komt de vrouw ook met de auto naar de zittingen bij het hof, aldus de man.
2.5
De vrouw betwist dat zij of haar partner de beschikking hebben over een auto en stelt dat zij alleen af en toe een auto lenen. De vrouw stelt voorts dat zij de kosten van het halen of brengen niet kunnen betalen, omdat zij slechts een uitkering ontvangen.
2.6
De raad wijst op het belang van gelijkwaardigheid en dat beide partijen inspanningen moeten leveren voor de zorgregeling. De raad adviseert het hof te bepalen dat de vrouw [de minderjarige] naar de man in [plaats B] brengt en de man [de minderjarige] terugbrengt naar [plaats A] op een neutrale plek, maar merkt daarbij ter zitting in hoger beroep op dat het halen en brengen ook omgedraaid kan worden.
2.7
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is met de rechtbank en de raad van oordeel dat het belangrijk is dat ook de vrouw een aandeel heeft in het halen en brengen van [de minderjarige] , zodat de kans groot is dat [de minderjarige] toestemming van de vrouw ervaart om bij de man te zijn. Daarbij komt dat de vrouw lange tijd geleden (al dan niet deels gedwongen) de keuze heeft gemaakt om op verre afstand te gaan wonen van de man, zodat niet verwacht kan worden dat de man alleen zorgdraagt voor het halen en brengen van [de minderjarige] . Voor de vrouw en haar partner is het kennelijk mogelijk om af en toe een auto te lenen. Dat zij moeten rondkomen van een uitkering maakt dat niet anders.
Het hof zal de man volgen in zijn voorstel dat hij [de minderjarige] op vrijdag ophaalt bij de moeder in [plaats A] en de vrouw [de minderjarige] op zondag ophaalt in [plaats B] . Om eventuele spanningen te voorkomen wanneer de man [de minderjarige] thuis zou ophalen, acht het hof het, evenals de raad, in het belang van [de minderjarige] dat de overdracht op een neutrale plek blijft plaatsvinden in [plaats A] , nu gebleken is dat dit goed verloopt. In zoverre komt het hof thans dus tot een andere conclusie dan in zijn eerdere beschikking, waarbij de verplichting tot halen en brengen voorlopig geheel bij de man was gelegd.
Proceskosten
2.8
De vrouw verzoekt de man te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.9
Het hof ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat elk van partijen de eigen kosten draagt, gelet op de aard van deze procedure. Het hof zal bepalen dat de kosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
2.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

3.Beslissing

Het hof:
bepaalt in het kader van de krachtens de bestreden beschikking bestaande zorgregeling, waarbij [de minderjarige] om de week het weekend bij de man verblijft, dat de man [de minderjarige] ophaalt in [plaats A] op een neutrale plek en de vrouw [de minderjarige] aan het einde van het omgangsweekend ophaalt in [plaats B] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af;
bepaalt dat elk der partijen de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. J.M. van Baardewijk en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 8 december 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.